P3 Les 5 Bezittelijk voornaamwoord

het bezittelijk voornaamwoord
Vandaag ga je het bezittelijk voornaamwoord in het Duits leren.
Wat is eigenlijk het bezittelijk voornaamwoord in het Nederlands?
 Kijk naar de volgende vragen. 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

het bezittelijk voornaamwoord
Vandaag ga je het bezittelijk voornaamwoord in het Duits leren.
Wat is eigenlijk het bezittelijk voornaamwoord in het Nederlands?
 Kijk naar de volgende vragen. 

Slide 1 - Diapositive

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma

Slide 2 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes.
A
haar
B
moeder
C
heet
D
Agnes

Slide 3 - Quiz

Jouw & haar zijn dus bezittelijk voornaamwoorden. Noem nog een paar andere in het Nederlands.

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Vidéo

Besitzpronomen
mijn
jouw
zijn 
haar
ons
jullie
hun/uw
mein
dein
sein
ihr
unser
euer
ihr/Ihr
Bij vrouwelijk en meervoud komt er een E achter.

Slide 6 - Diapositive

(mijn) Vater
(jouw) Mutter
(ons) Haus
(mijn) Schwester
(jouw) Freund
(onze) Familie
mein
meine
dein
deine
unser
unsere

Slide 7 - Question de remorquage

mijn
jouw
haar
hun
zijn
onze
jullie
uw
unser(e)
sein(e)
mein(e)
ihr(e)
euer/
eure
dein(e)
Ihr(e)

Slide 8 - Question de remorquage

bij vrouwelijke woorden komt er een -e achter het bezittelijke voornaamwoord
A
richtig
B
falsch

Slide 9 - Quiz

bij mannelijke woorden komt er een -e achter het bezittelijke voornaamwoord
A
richtig
B
falsch

Slide 10 - Quiz

mijn vader
A
meine Vater
B
mein Vater
C
meinen Vater
D
der Vater

Slide 11 - Quiz

jouw school
A
deine Schule
B
dein Schule
C
deinen Schule
D
die Schule

Slide 12 - Quiz

uw kinderen
A
ihre Kinder
B
ihr Kinder
C
Ihr Kinder
D
Ihre Kinder

Slide 13 - Quiz

zijn huis
A
seine Haus
B
sein Haus

Slide 14 - Quiz

onze vriend
A
unser Freund
B
unsere Freund
C
euer Freund
D
sein Freund

Slide 15 - Quiz

jullie lerares
A
euer Lehrerin
B
eure Lehrerin
C
deine Lehrerin
D
meine Lehrerin

Slide 16 - Quiz

haar zus
A
ihre Schwester
B
eure Schwester
C
deine Schwester
D
ihr Schwester

Slide 17 - Quiz

Vertel in eigen woorden wat je hebt geleerd over de grammatica van vandaag.

Slide 18 - Question ouverte

Verstehst du die Grammatik?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage

Slide 20 - Lien

Hausaufgaben
Machen Aufgabe 18 19 20 21
Buch B Seite 44-46


Lernen Seite 62

Slide 21 - Diapositive