2h - woordsoorten 1 H5- deel 2

2h/v - woordsoorten 1 H5- les 2
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

2h/v - woordsoorten 1 H5- les 2

Slide 1 - Diapositive

Vorige les
Woordsoorten 1 -> herhaling

- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- lidwoorden
- voorzetsels

Slide 2 - Diapositive

Pitch leesboek

Slide 3 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen leesboek --> 10 minuten

Verder met grammatica woordsoorten
- herhalen stof leerjaar 1

Opdrachten maken



Slide 4 - Diapositive

Doel van de les
Aan het einde van deze les:

- kun je de verschillende woordsoorten in een zin herkennen en benoemen
- weet je het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord




Slide 5 - Diapositive

timer
1:00

Slide 6 - Diapositive

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 7 - Diapositive

Herhaling stof leerjaar 1
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
voorzetsels
bijwoorden
voornaamwoorden (persoonlijk/bezittelijk/aanwijzend/betrekkelijk)

Slide 8 - Diapositive

Lidwoorden
Onbepaald (olw)
Een
Bepaald (blw)
De
Het

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden




Mensen
docent, meisje, secretaresse, voetballer, bouwvakker, schoonheidsspecialist, bakker...
Dieren
Ezel, lieveheersbeestje, slang, tor, hond, muis, oxelot...
Planten/natuurverschijnselen
Zonnebloem, orkaan, regenbui, zonneschijn, eik, beukenboom...
Dingen/gevoelens
Tafel, schrift, fiets, kaasschaaf, geluk, liefde, haat, honger...
Eigennamen
Robin, Karel, Mees, Praxis, Amsterdam, Eiffeltoren, Jansen...

Slide 10 - Diapositive

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord:
- meestal vóór, soms ná het zelfstandig naamwoord 
- korte en lange vorm (mooi - mooie)
- trappen van vergelijking (mooi - mooier - mooist)
- sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn gemaakt van een werkwoord

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Zegt van welke stof iets is gemaakt:
- een gouden oorbel
- een houten stoel
- een katoenen shirt

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en eindigt meestal op -en.
De mooie film.

Die film is mooi en heel erg beroemd!

Slide 11 - Diapositive

Voorzetsels (vz)
Tijd
  • na de zomer
  • tijdens de wandeling
  • gedurende het weekend
Plaats
  • aan zee
  • in Voorburg
  • bij de supermarkt
  • op zolder
Reden/oorzaak
  • door het succes
  • vanwege de regen

Slide 12 - Diapositive

Bijwoorden (bw)
  • Tijd: gisteren, nu, straks, tegenwoordig
  • Plaats: hier, daar, nergens, er
  • Zekerheid: absoluut, zeker, echt, vast
  • Ontkenning: niet, nooit, geenszins
Let op!
  • Ook vraagwoorden zoals hoe, waar, wanneer, waarom en waarheen.

  • Een bijwoord kan iets zeggen over een ander woord, zoals een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord!

Slide 13 - Diapositive

Voornaamwoorden
Persoonlijk vnw
Ik, jij, hij, zij, jullie, enz.
Bezittelijk vnw
mijn, jouw, hun, haar, zijn, enz.
Aanwijzend vnw
Die, dat, deze, degene, dezelfde, zoiets, enz.
Betrekkelijk vnw
die, dat, wie, wat, welke, hetgeen (functie van verwijzen)

Slide 14 - Diapositive

Werkwoord
Een werkwoord is een woord dat een 'werking' aangeeft --> wat iets/iemand 'doet' of wat er 'gebeurt'. (doe-woorden)

Werkwoorden kun je vervoegen zodat er verschillende 'vormen' ontstaan

Slide 15 - Diapositive

Werkwoord
- geven de tijd van de zin aan (verleden tijd/tegenwoordige tijd/ (on)voltooide tijd)

Ik ging zwemmen
Ik ga zwemmen
Ik zwem
Ik heb gezwommen

Slide 16 - Diapositive

Werkwoord
- zetten de zin in de bedrijvende of lijdende vorm

Bedrijvend: Maaike maakt de toets (onderwerp voert uit)
Lijdend: De toets wordt door Maaike gemaakt (onderwerp voert niet uit)

Slide 17 - Diapositive

Werkwoord
- geven de wijs aan: aantonend, aanvoegend of gebiedend

--> Ik bel hem (aantonend)
--> Het zij zo (aanvoegend - vaak een wens of aanwijzing)
--> Ga eens zitten! (gebiedend)

Slide 18 - Diapositive

Soorten werkwoorden

Zelfstandig werkwoord

Hulpwerkwoord




Slide 19 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)


Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 20 - Diapositive

zww


Imme fietst elke dag naar school.
Imme is naar school gefietst.
Imme zal elke dan naar school moeten fietsen.

Slide 21 - Diapositive

Hulpwerkwoord
Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord.

Je kunt de verdwijnproef toepassen en het werkwoord dat overblijft, is het zelfstandig werkwoord. De verdwenen werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

Slide 22 - Diapositive

hww
Als een zin meerdere ww heeft, is het ww dat de handeling aangeeft altijd een voltooid deelwoord of een infinitief. 
De persoonsvorm en eventuele andere ww zijn dan een hulpwerkwoord.

Imme is elke dag naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.

Slide 23 - Diapositive

Aan de slag 2h/2v
Maken opdrachten (zie ook p.190 voor een extra overzicht)

Pagina 23: opdracht 1, 2, 3 & 4

Klaar?
lezen leesboek


timer
1:00

Slide 24 - Diapositive

Aan de slag 2g
Maken opdrachten 

Pagina 79: opdracht 2 & 3

Pagina 66: opdracht 1 & 2
(gebruik evt. schema op p. 84 en 85)

Klaar? Lezen leesboek


timer
1:00

Slide 25 - Diapositive

Doel van de les
Aan het einde van deze les:

- kun de de verschillende woordsoorten in een zin herkennen en benoemen
- weet je het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord




Slide 26 - Diapositive

Volgende les
Maandag & donderdag
Fictie

Vrijdag
Starten met nieuwe schrijfopdracht (leesboek)



Slide 27 - Diapositive