1 exercice TL/Havo

  • Voca
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

  • Voca

Slide 1 - Diapositive

Ils regardent un film/zij kijken en film. Zet in de passé composé

Slide 2 - Question ouverte

Nous faisons nos devoirs/wij doen ons huiswerk (faire). Zet in de passé composé

Slide 3 - Question ouverte

Elle a des vacances/zij heeft vakantie (avoir). Zet in de passé composé

Slide 4 - Question ouverte

Tu es en France/jij bent in Frankrijk (être). Zet in de passé composé

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal de zin.

Wij hebben Frans gepraat.

Slide 6 - Question ouverte

Ik heb vakantie gehad.

Slide 7 - Question ouverte

Zij zijn in Frankrijk geweest.

Slide 8 - Question ouverte

Hij heeft zijn huiswerk (ses devoirs) gemaakt.

Slide 9 - Question ouverte

Nous ........................ en France
A
êtes
B
sont
C
sommes

Slide 10 - Quiz

Ils.............................à l'école
A
sont
B
sommes
C
ont

Slide 11 - Quiz

Il................mon ami
A
es
B
est
C
suis

Slide 12 - Quiz

je................. malade
A
ai
B
suis
C
est

Slide 13 - Quiz

jij bent mijn vriend (mon ami)

Slide 14 - Question ouverte

Wij zijn in Frankrijk

Slide 15 - Question ouverte

Zij zijn geweldig

Slide 16 - Question ouverte

jullie zijn op vakantie (en vacances)

Slide 17 - Question ouverte

Ik ben Loulou. Ik heb een vriend

Slide 18 - Question ouverte

Het is geweldig

Slide 19 - Question ouverte

Ik ben 15 jaar. (let op!!!)

Slide 20 - Question ouverte

Ik ben op vakantie geweest (let op!)

Slide 21 - Question ouverte

Verbuga
Op de volgende dia staat een link naar de website www.verbuga.eu. Oefen daar met de werkwoorden in de passé composé.
  1. In de kolom links vink je présent uit en de passé composé aan.
  2. In de kolom in het midden vink je aan: avoir, être en faire.
  3. In de kolom rechts vink je aan: aimer en choisir.
  4. Klik op confirmer.
  5. Je krijgt dan te zien welk werkwoord je moet vervoegen bij welke persoon. Vul het hulpwerkwoord en voltooid deelwoord in.
  6. Klik op suivant om naar de volgende vraag te gaan.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Lien