Herhaling naamvallen Via Nova 1

Herhaling naamvallen Latijn          Via Nova 1
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling naamvallen Latijn          Via Nova 1

Slide 1 - Diapositive

Welke functie horen bij de 1e naamval (nominativus)
A
onderwerp
B
onderwerp, naamwoordelijk deel vd gezegde
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Quiz

Naamwoordelijk deel (van het gezegde)
De Olympus is ……
Die zin is nog niet af! Het gezegde is nog niet compleet! Aan de persoonsvorm is moet nog iets toegevoegd worden: een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord. Bijvoorbeeld:De Olympus is een berg. Of:De Olympus is hoog.

Slide 3 - Diapositive

Welke functie in de zin heeft de 2e naamval (genitivus):
A
lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Quiz

Hoe vertaal je meestal een genitivus:
A
aan
B
voor
C
geen bijzondere vertaling
D
van

Slide 5 - Quiz

De genitivus
In de rijtjes van de (zelfstandige) naamwoorden is de genitivus de tweede vorm.
Het is de naamval van de bijvoeglijke bepaling (bvb): die zegt iets van en hoort bij een ander (zelfstandig) naamwoord en kan daar zowel vóór als achter staan.
Je vertaalt hem bijna altijd met van.

Slide 6 - Diapositive

De genitivus: bijzondere gevallen
gladius militis =
het zwaard van de soldaat

Dit heet: genitivus possessivus 

Slide 7 - Diapositive

De genitivus: bijzondere gevallen
navis maximae celeritatis =
een schip van/met zeer grote snelheid

Dit heet: genitivus qualitatis 

Slide 8 - Diapositive

De genitivus: bijzondere gevallen
multi puerorum = velen van de jongens
van de jongens duidt hier het geheel aan, waar velen een deel van is.

Zo'n genitivus heet genitivus partitivus.
(Vaak kun je bij de vertaling "van" weglaten!)

Slide 9 - Diapositive

Welke functies horen bij het 3e naamval (dativus)
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
aan, voor
D
bijvoeglijke bepaling

Slide 10 - Quiz

Het meewerkend voorwerp
  • Dit is het zinsdeel, waar je zonder dat het uitmaakt aan of voor vóór kunt zetten of weg kunt laten. Het meewerkend voorwerp is essentieel voor het lukken van de handeling.
  • Bijv. Anita geeft (aan) Bas een tekening.
  • Bas moet meewerken (de tekening aannemen), anders kan Anita hem geen kus geven.

Slide 11 - Diapositive

Dativus aanvulling na bepaalde werkwoorden
Bij sommige werkwoorden, waar in het Nederlands een lijdend voorwerp bij hoort, hoort in het Latijn een dativus.
  • Bijv. Zij sparen het meisje = Puellae parcunt.
  •  Jij schaadt ons = Nobis noces.

Slide 12 - Diapositive

Welke functies horen bij de 4e naamval(accusativus)?
A
aangesproken persoon
B
lijdend voorwerp, naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling (na voorzetsels)
D
onderwerp

Slide 13 - Quiz

Accusativus
Die leerling heeft de deur dichtgedaan.
  1.  Lijdend voorwerp

in + acc.       in Romam     in Rome 
2. ( waar?) bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Diapositive

Welke functies horen bij de 5de naamval (ablativus):
A
bijvoeglijke bepaling, aanvulling werkwoord
B
lijdend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling, aanvulling werkwoord
D
aangesproken persoon

Slide 15 - Quiz

Ablativus
De ablativus is meestal een bijwoordelijke bepaling (afgekort: bwb).
Een bwb zegt iets over een werkwoord, namelijk: waarmee iets gebeurt, of hoe of waar, waarvandaan, wanneer.
In het Latijn staat er vaak een voorzetsel voor, maar soms moet je die er zelfs bij verzinnen.

Slide 16 - Diapositive

Welke voorzetsels kun je aanvullen bij een ablativus als er geen staat in het Latijn?
A
aan, voor
B
met, door, uit, in, op

Slide 17 - Quiz

Ablativus - aanvulling bij een ww
De ablativus komt ook voor bij bepaalde werkwoorden (bijv. carere).

Vb. Regina viro caret.
De koningin mist een man.

Slide 18 - Diapositive

Welke functie hoort bij de vocativus:
A
bijvoeglijke bepaling, aanvulling werkwoord
B
lijdend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling, aanvulling werkwoord
D
aangesproken persoon

Slide 19 - Quiz