HNE Duits M2c herhalen grammatica K5 + 6 / Formative Prüfung

Mittwoch 13. März
Frühling - Woche 11
Herzlich willkommen !
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Mittwoch 13. März
Frühling - Woche 11
Herzlich willkommen !

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
  • wir gehen weiter mit der Grammatik
  • D-Prufung
  • Gibt es noch Fragen?

Slide 2 - Diapositive

onbepaald en bepaald lidwoord

Slide 3 - Diapositive

Wie war es nochmal?
der 
en 
ein

Slide 4 - Diapositive

bepaald vs onbepaald
der / die / das
vs 
ein of eine

Slide 5 - Diapositive

onbepaald
ein bij mannelijk en onzijdig
eine bij vrouwelijk

ook bij bezittelijke voornaamwoorden: 
mein, dein, sein, ihr, uns, euer, ihr
altijd e bij een vrouwelijk of meervoud zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Diapositive

... Buch (o)
A
ein
B
eine

Slide 7 - Quiz

... Frau (v)
A
ein
B
eine

Slide 8 - Quiz

een huis
A
ein Haus
B
eine Haus
C
das Haus
D
die Haus

Slide 9 - Quiz

de broer
A
ein Bruder
B
die Bruder
C
der Bruder
D
eine Bruder

Slide 10 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
(noem er een of meer)

Slide 11 - Carte mentale

Het bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijke voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is (bezit)

Dat is mijn boek.

De jongen geeft haar zijn pen.

Slide 12 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord

Het bezittelijk voornaamwoord geeft, zoals de naam al zegt, een bezit van iemand aan.

Slide 13 - Diapositive

Overzicht van de bezittelijke vnw.
Bezit.vnw.
mein-
mijn
dein-
jouw
sein-
zijn
ihr-
haar
sein-
zijn
unser-
onze, ons
euer-
jullie
ihr-
hun
Ihr-
uw

Slide 14 - Diapositive

Possesiv Pronomen = bezittelijk voornaamwoord
mijn
mein-
ons, onze
unser-
jouw
dein-
jullie
euer-
zijn
sein-
hun
ihr-
haar
ihr-
uw
Ihr-
Afhankelijk van geslacht +e 
uitzondering: jullie = euer / eure

Slide 15 - Diapositive

EUER / EURE
is het woord vrouwelijk? dan met een e
is het woord mannelijk? dan zonder e
is het woord meervoud? dan met een e
is het woord onzijdig? dan zonder e

Slide 16 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein-
D
euer

Slide 17 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
haar (Hund)
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein

Slide 18 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
mijn
A
sein(e)
B
mein(e)

Slide 19 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoord
(mijn) ......... Zimmer
A
dein
B
meine
C
mein
D
meine

Slide 20 - Quiz

bezittelijke voornaamwoord
(jullie) .... Suppe
A
euer
B
eure

Slide 21 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoord
......... Mutter
A
mein
B
meine

Slide 22 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
..... Freund (m)
A
mein
B
meine

Slide 23 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
....... Hobbys (mv)
A
sein
B
seine

Slide 24 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
jouw _______ Schwester
A
ihre
B
ihr
C
dein
D
deine

Slide 25 - Quiz

Grammatica voor de toets
Herhalen: haben en sein, S. 176
Herhalen: zwakke werkwoorden vervoegen, S. 176
Nieuw: zwakke werkwoorden met stam op -t of -d, S. 177
Nieuw: ein of eine, S. 178
Nieuw: bezittelijk voornaamwoorden ein of eine, S. 178

en natuurlijk woordjes K5 + K6 (Ne>Du en Du>Ne)

Slide 26 - Diapositive

Jetzt
formative Prüfung
(nog niet zo hard geleerd: gebruik je boeken - daar leer je ook van)

Slide 27 - Diapositive

A 1 Gitarre
2 Sport machen
3 langweilig
4 sonntags
5 schön
B 1 manchmal
2 benutzen
3 Spaß
4 beliebt
5 leider
C 1 kalt
2 Pommes
3 die Speisekarte
4 trinken
5 die Gabel
D 1 suiker
2 zodat
3 koelkast
4 licht
5 beginnen

E 1 sagst
2 geht
3 sucht
4 kaufen
F 1 bedeutet
2 kostet
3 findet
4 arbeitet

Slide 28 - Diapositive

G 1 bin
2 haben
3 seid
4 hast

H 1 ein
2 keine
3 ein
4 ein
I 1 mein
2 unsere
3 sein
4 ihre

Slide 29 - Diapositive

Hausaufgaben
Übung 10 + 11 zusammen
Cette vidéo n'est plus disponible

Slide 30 - Diapositive

Hausaufgaben
Übung 10:
1 schwimme / 2 spielt / 3 macht / 4 tanzen / 5 gehen / 6 hört
Übung 11:
1 antwortet / 2 arbeitet / 3 findest / 4 warte / 5 kostet / 6 redest
Übung 12:
Bist du / wir / ich packe / du redest / ich höre / hast du / vergeht / erinnert

Slide 31 - Diapositive

Bis Mittwoch!

Slide 32 - Diapositive