Meervouden

Opzet van de les
We gaan kort het verslag bespreken
Je krijgt je verslag te zien en kunt zien hoe het is nagekeken
Daarna krijg je een Lessonup over meervouden
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Opzet van de les
We gaan kort het verslag bespreken
Je krijgt je verslag te zien en kunt zien hoe het is nagekeken
Daarna krijg je een Lessonup over meervouden

Slide 1 - Diapositive

Waarover heb je een verslag gemaakt?
A
Over mijn hobby
B
Over het boek dat ik lees
C
Over de verkeerslessen
D
Over de voorjaarsvakantie

Slide 2 - Quiz

Waaraan kan ik
een verslag
herkennen?

Slide 3 - Carte mentale

H. 4 Taalverzorging Meervoud

Slide 4 - Diapositive

Hoe maak ik van een zelfstandig naamwoord een meervoud?

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Vidéo

Wat is het meervoud van sticker?
A
Stickeren
B
Sticker's
C
Stickers

Slide 7 - Quiz

Wat is het meervoud van vakantie?
A
Vakantie's
B
Vakanties
C
Vakantieën

Slide 8 - Quiz

Wat is het meervoud van echo?
A
Echos
B
Echo's
C
Echoën

Slide 9 - Quiz

Wat is het meervoud van taxi?
A
Taxi's
B
Taxiën
C
Taxis

Slide 10 - Quiz

Wat is het meervoud van touw?
A
Touw's
B
Touwen
C
Touws

Slide 11 - Quiz

Wat is het meervoud van zee?
A
Zeeën
B
Zeeen
C
Zee's

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van twee?
A
Twee's
B
Tweeën
C
Twees

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud van kaas?
A
Kasen
B
Kazen
C
kaas's

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van druif?
A
Druifen
B
Druifs
C
Druiven

Slide 15 - Quiz

Wat is het meervoud van ijslolly?
A
Ijslollys
B
Ijslolly's
C
Ijslollyën

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud van menu?
A
Menu's
B
Menuën
C
Menus

Slide 17 - Quiz

Hoe maak ik van een zelfstandig naamwoord een meervoud?

Slide 18 - Question ouverte

Kortom:
1. Een meervoud maak je met -s, -en of -ën.
2. Gebruik -'s als je het woord anders uitspreekt en na -Y.
3. Bijna altijd na -ee of -ie komt -ën (zeeën - knieën).

4. Soms moet je nog iets veranderen:
Druif - druiven
Kaas - kazen



Slide 19 - Diapositive

Aan de slag!
Maken: startopdracht, opdracht 1 en opdracht 2.

Klaar? 
Schrijf een kort verhaaltje over alle dingen die je ziet in het klaslokaal waar er meer van zijn (meervouden). 
Schrijf de meervouden correct.
Controleer je verhaaltje met je buurman/buurvrouw.

Slide 20 - Diapositive