Grammatica H3.7 -2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo, b
• Leerjaar 1

Pak je telefoon!

Als je zinsdelen gaat benoemen, dan begin je altijd met de persoonsvorm.

1. Waar
2. Niet waar

De persoonsvorm is altijd een ...

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. lidwoord
4. werkwoord

Type de pv.

Wat eten we vanavond?

Josje en haar moeder zijn naar een concert van Maan geweest.

1. zijn
2. geweest
3. zijn geweest

Een zin is opgebouwd uit verschillende zinsdelen.

1. Waar
2. Niet waar

Zet de zinsdeelstrepen.

Het meisje fietst naar school.

Zet de zinsdeelstrepen

Na het fluitsignaal doken alle zwemmers in het water.

Om het onderwerp te vinden stel je jezelf de vraag: Wie/Wat + WG?

1. Waar
2. Niet waar

Stappenplan

1. Onderstreep de persoonsvorm

2. Zet WG onder de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin. 

3. Zet de zinsdeelstrepen ///

4. Zet O onder het onderwerp > Wie/Wat + WG?

PV?
Op straat heb ik een portemonnee gevonden.

1. heb
2. ik
3. een portemonnee
4. gevonden

WG?
Op straat heb ik een portemonnee gevonden.

1. heb
2. ik
3. een portemonnee
4. heb gevonden

Zet de zinsdeelstrepen.

Op straat heb ik een portemonnee gevonden.

Type de vraag die je stelt om het onderwerp in deze zin te vinden.

Op straat heb ik een portemonnee gevonden.

Onderwerp?

Op straat heb ik een portemonnee gevonden.

1. heb
2. ik
3. een portemonnee
4. gevonden