Woordenschat H2: Beeldspraak: metonymie

timer
15:00
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen 

Vandaag...
- Stillezen
- Herhaling Woordenschat H1+H2
- Opdrachten maken

Leerdoel:
- Ik kan metonymie herkennen en begrijpen
Huiswerk dinsdag 9 november:
- Maken: Woordenschat H2: opdracht 1 t/m 5
- Leren: theorie Woordenschat H2, blz. 54

Huiswerk donderdag 11 november:
- Leren: Woordenlijst hoofdstuk 2

Huiswerk dinsdag 16 november:
Repetitie Woordenschat H1,2,3

Slide 2 - Diapositive

Beeldspraak
1. Vergelijking: Je zet twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken (object en beeld) en je maakt gebruik van een verbindingswoord.

2. Metafoor: je gebruikt alleen het beeld. Het object wordt weggelaten.

3. Personificatie: een ding doet iets wat alleen een levend persoon kan.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Metonymie
Je gebruikt een deel van het object (= beeld) dat te maken heeft met het object.
Voordat ik start, ga ik eerst de neuzen tellen.

Hiermee wordt bedoeld dat je de mensen / leerlingen gaat tellen. Iedereen heeft een neus. Je benoemt dus een deel van het object.




Slide 5 - Diapositive

Voorbeeld metonymie
Er hangt bij hem een Rembrandt aan de muur. 

De Nederlander houdt van kaas.

Geef mij nog maar een glaasje.

Bekijk de theorie op blz. 54 van je boek Nieuw Nederlands.

Slide 6 - Diapositive

1. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel
(pars pro toto)
"Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"

Slide 7 - Diapositive

2. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel
(totum pro parte)
"Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!"

Slide 8 - Diapositive

3. Je bedoelt de personen die er zijn, maar noemt de plaats/ruimte. 
"Na een corona-uitbraak moest de hele school in quarantaine ."

Slide 9 - Diapositive

4. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker
"Ik heb thuis een originele Van Gogh aan de muur hangen."

Slide 10 - Diapositive

5. Je bedoelt de persoon, maar noemt een eigenschap van iemand. 
"Die kleine van Nederlands geeft ons dit jaar weer les." 

Slide 11 - Diapositive

6. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal
"Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."

Slide 12 - Diapositive

7. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp
"Zullen we een blikje kopen?"

Slide 13 - Diapositive

8. Je bedoelt een product of persoon, maar noemt de aardrijkskundige naam waar het vandaan komt: 
"Mag ik een kilo Beemster?"

Slide 14 - Diapositive

Zo ... als ...

Slide 15 - Diapositive

Zo vrij als een
A
vogel
B
hoentje
C
beer
D
mol

Slide 16 - Quiz

zo dronken als een
A
koe
B
buffel
C
tor
D
haai

Slide 17 - Quiz

zo gezond als een
A
kip
B
vis
C
otter
D
zwaluw

Slide 18 - Quiz

zo arm als een
A
kerkrat
B
vogelspin
C
keldertor
D
vleermuis

Slide 19 - Quiz

zo kaal als een
A
doek
B
loep
C
biljartal
D
kiwi

Slide 20 - Quiz

zo lek als een
A
vergiet
B
mandje
C
bosje tulpen
D
eend

Slide 21 - Quiz

Voordat we met de bus vertrokken, moesten we eerst de neuzen nog even tellen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 22 - Quiz

Na afloop van de voorstelling klapte de zaal.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 23 - Quiz

Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 24 - Quiz

Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 25 - Quiz

Tijdens de najaarsstorm stoeide de wind met de bladeren.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 26 - Quiz

De leraar zat tijdens het proefwerk mistig voor zich uit te kijken
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 27 - Quiz

Die kleuter zit in 5 vwo.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 28 - Quiz

Doe mij nog maar een bakkie.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 29 - Quiz