havo 4 hoofdstuk 5 jong en oud

Vandaag:
1. Begrippen: kapitaalgoederen, ondernemersrisico, investeren, vermogen, productiefactoren en hun beloningen, omzet, winst, resultatenrekening, kosten, afschrijvingen
2. toelichting bedrijfskolom en toegevoegde waarde (en verschil met winst)
3. Afronden H 5 (huiswerk)
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Vandaag:
1. Begrippen: kapitaalgoederen, ondernemersrisico, investeren, vermogen, productiefactoren en hun beloningen, omzet, winst, resultatenrekening, kosten, afschrijvingen
2. toelichting bedrijfskolom en toegevoegde waarde (en verschil met winst)
3. Afronden H 5 (huiswerk)

Slide 1 - Diapositive

Wat is de beloning voor de productiefactor natuur?
A
loon
B
rente
C
pacht
D
winst

Slide 2 - Quiz

welke kleur hebben rozen?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is de beloning voor de productiefactor kapitaal?
A
loon
B
rente
C
pacht
D
winst

Slide 4 - Quiz

In januari worden 50 jurken verkocht tegen een verkoopprijs van €250 per stuk; hoeveel bedraagt de AFZET?
A
50
B
5
C
€ 250
D
€ 12.500

Slide 5 - Quiz

In januari worden 50 jurken verkocht voor € 250 per stuk; hoeveel bedraagt de OMZET?
A
50
B
5
C
€ 250
D
€ 12.500

Slide 6 - Quiz

Wat is winst?
A
Beloning voor productiefactor ondernemerschap
B
Omzet - kosten
C
Beloning voor ondernemersrisico
D
Alle hiervoor genoemde antwoorden zijn juist

Slide 7 - Quiz

Wat zijn investeringen?
A
beleggingen
B
spaargeld
C
aanschaf van kapitaalgoederen door ondernemingen
D
aanschaf duurzame consumptiegoederen, zoals computers en auto's

Slide 8 - Quiz

Wat zijn kapitaalgoederen?
A
goederen in het bezit van ondernemingen
B
Voorraden van ondernemingen
C
goederen in het bezit van huishoudens
D
duurzame goederen van ondernemingen zoals machines, vrachtwagens

Slide 9 - Quiz

Wat staat er op een resultatenrekening?
A
de ontvangsten en uitgaven van een onderneming
B
de bezittingen en schulden van een onderneming
C
de opbrengsten en kosten van een onderneming
D
stroom - en voorraadgrootheden van ondernemingen

Slide 10 - Quiz

Een onderneming koopt een bestelwagen voor € 30.000 en gaat deze 3 jaar gebruiken. Daarna is de bestelwagen niks meer waard. Hoeveel bedragen de afschrijvingen per jaar?
A
Huh?? Afschrijvingen??
B
€ 10.000
C
€ 30.000
D
€ 90.000

Slide 11 - Quiz

Nog vragen over 5.1-5.5?

Slide 12 - Diapositive

Bedrijfskolom =
de opeenvolgende stappen van oerproducent tot consument
of
de opeenvolgende stappen die een product doormaakt
voordat het bij de klant terecht komt
zie bijvoorbeeld:

Slide 13 - Diapositive


Slide 14 - Diapositive

Toegevoegde waarde
Omzet - inkoopwaarde grondstoffen, goederen en diensten
=
Beloning voor de productiefactoren van deze onderneming
of wel:
Wat wordt binnen deze onderneming zelf aan waarde toe?

Slide 15 - Diapositive


Slide 16 - Diapositive

Toegevoegde waarde: voorbeeld
Een timmerfabriek koopt voor € 10.000 hout en andere materialen in. De timmerfabriek betaalt voor transport aan een transportbedrijf € 2.000. De timmerfabriek betaalt aan werknemers € 20.000 loon en aan de bank € 1.000 voor rente. De omzet bedraagt € 50.000.
a. hoeveel bedraagt de TW?
b. Hoeveel bedraagt de winst?

Slide 17 - Diapositive

Toegevoegde waarde: voorbeeld
Een timmerfabriek koopt voor € 10.000 hout en andere materialen in. De timmerfabriek betaalt voor transport aan een transportbedrijf € 2.000. De timmerfabriek betaalt aan werknemers € 20.000 loon en aan de bank € 1.000 voor rente. De omzet bedraagt € 50.000.
a. hoeveel bedraagt de TW? (50.000 - 10.000 - 2.000) = € 38.000

Slide 18 - Diapositive

Toegevoegde waarde: voorbeeld
Een timmerfabriek koopt voor € 10.000 hout en andere materialen in. De timmerfabriek betaalt voor transport aan een transportbedrijf € 2.000. De timmerfabriek betaalt aan werknemers € 20.000 loon en aan de bank € 1.000 voor rente. De omzet bedraagt € 50.000.
b. Hoeveel bedraagt de winst? (50.000-10.000-2.000-1.000-20.000) = € 17.000

Slide 19 - Diapositive

Toegevoegde waarde: voorbeeld
totaal TW = € 38.000
Beloningen voor de productiefactoren:
loon = € 20.000
rente = € 1.000
winst = € 17.000

Samen = € 38.000 = TW

Slide 20 - Diapositive