Leerdoelen thema 1 havo 4

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Toetsvoorbereiding

- Gebruik de LessonUps

- Bronnen bekijken --> kun je dit aan iemand uitleggen?

- Samenvatten van de leerdoelen

- Mindmap maken van hele hoofdstuk op 1 A4

Oefenmateriaal

It's Learning:

- Werkblad oefening 1.1 t/m 1.4 (onderdelen en werking cel)

- Werkblad oefening 1.5 en 1.6 (diffusie en osmose)

- Examenopgaven

Online

- Biologiepagina.nl

- 'versterk jezelf' van methode

Leerdoelen 1.1

1.1.1 Je kunt beschrijven wat biologie is en uitleggen dat biologie op veel gebieden een rol speelt.

1.1.2 Je kunt het verschil tussen levensloop en levenscyclus beschrijven.

1.1.3 Je kunt de organisatieniveaus van de biologie benoemen en uitleggen dat op elk hoger organisatieniveau nieuwe eigenschappen kunnen ontstaan.

Leerdoelen 1.2 

1.2.1 Je kunt orgaanstelsels, organen, weefsels en cellen van een mens herkennen en hun kenmerken en functies beschrijven.

1.2.2 Je kunt beschrijven dat groepen cellen in een weefsel, orgaan of orgaanstelsel een gezamenlijke functie uitoefenen.

1.2.3 Je kunt bij (delen van) organismen het verband aangeven tussen vorm en functie.

Leerdoelen 1.3

1.3.1 Je kunt delen van dierlijke cellen en van plantaardige cellen benoemen en de functies ervan beschrijven.

1.3.2 Je kunt een microscoop gebruiken en daarmee (delen van) organismen bestuderen.

Leerdoelen 1.4

1.4.1 Je kunt een cel beschrijven als een zelfstandig functionerende biologische eenheid.

1.4.2 Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.

Leerdoelen 1.5

1.5.1 Je kunt de concentratie van een oplossing berekenen.

1.5.2 Je kunt uitleggen wat diffusie en osmose is en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten.

1.5.3 Je kunt beschrijven hoe actief en passief transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt op verschillende manieren.

1.6 Leerdoelen

1.6.1 Je kunt verschillende typen en methoden van natuurwetenschappelijk onderzoek beschrijven.

1.6.2 Je kunt de verschillende fasen van een hypothesetoetsend onderzoek beschrijven, resultaten van een onderzoek analyseren en daaruit conclusies trekken.

1.6.3 Je kunt een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren.

Leerdoelen 1.1

1.1.1 Je kunt beschrijven wat biologie is en uitleggen dat biologie op veel gebieden een rol speelt.

1.1.2 Je kunt het verschil tussen levensloop en levenscyclus beschrijven.

1.1.3 Je kunt de organisatieniveaus van de biologie benoemen en uitleggen dat op elk hoger organisatieniveau nieuwe eigenschappen kunnen ontstaan.

Een levensloop is ....

1. Van één individu. Begint bij de geboorte en eindigt met de dood van dat individu
2. Van een soort. Begint elke keer opnieuw. De individuen gaan dood, maar de soort blijft bestaan.

Is dit een levensloop of een levenscyclus?

1. Levensloop
2. Levenscyclus

Heeft de individu Lassie de hond een levenscyclus?

1. Ja
2. Nee

Zet de niveaus in de volgorde van klein naar groot

Kleinst

Grootst

Molecuul

Cel

Organel

Weefsel

Orgaan

Organenstelsel

Organisme

Populatie

Ecosysteem

Systeem Aarde

Welk van de volgende groepen organismen is een voorbeeld van een populatie?

1. De begroeiing op een duingebied
2. Alle insecten in een bos
3. Een schaap met haar lam in een weidegebied
4. Alle paardenbloemen in een weidegebied

Op welk organisatieniveau zou je de bloedsomloop van de mens plaatsen?

Wat is een ecosysteem?

1. Een afgebakend gebied
2. Een afgebakend gebied met daarin alle levende en levenloze elementen
3. Een afgebakend gebied met alle organismen die daarin leven
4. Een stukje natuurgebied waarin geen beheer wordt toegepast

Leerdoelen 1.2 

1.2.1 Je kunt orgaanstelsels, organen, weefsels en cellen van een mens herkennen en hun kenmerken en functies beschrijven.

1.2.2 Je kunt beschrijven dat groepen cellen in een weefsel, orgaan of orgaanstelsel een gezamenlijke functie uitoefenen.

1.2.3 Je kunt bij (delen van) organismen het verband aangeven tussen vorm en functie.

Wat is onderdeel c?

Wat is onderdeel i?

Wat is onderdeel a?

Wat is een weefsel?

1. Een groep cellen met een andere functie
2. Een groep organen met dezelfde functie
3. Een groep cellen met dezelfde functie
4. Een groep organen met dezelfde functie

Hoe werken het ademhalingsstelsel, het verteringsstelsel en het bloedvatenstelsel samen om een been te laten bewegen?

Geef drie voorbeelden van weefsels bij mensen.

Hoe dragen verschillende typen spiercellen bij aan de gezamenlijke functie van het hart?

Waarom hebben longblaasjes een grote oppervlakte en dunne wand? (vorm/functie)

Leerdoelen 1.3

1.3.1 Je kunt delen van dierlijke cellen en van plantaardige cellen benoemen en de functies ervan beschrijven.

1.3.2 Je kunt een microscoop gebruiken en daarmee (delen van) organismen bestuderen.

Waarom zijn mitochondriën essentieel voor de werking van spiercellen?

Wat voor cel is de cel in de afbeelding

1. dierlijke cel
2. plantaardige cel

Wat is een ribosoom?

1. een cel die eiwitten aan kan maken
2. een celorganel in de kern dat informatie bevat
3. een celorganel dat zorgt voor de eiwitsynthese
4. een cel die zorgt voor opslag van stoffen

Om zeker te weten of een organisme een plant of een dier is, kan microscopisch onderzoek worden gedaan.
Cellen van de zeeslak worden door een microscoop bekeken. Bij die cellen blijkt een deel te ontbreken dat wel bij plantencellen voorkomt.

Welk deel ontbreekt bij de cellen van de zeeslak?

1. celkern
2. celmembraan
3. celwand

Wat is onderdeel 1?

Wat is onderdeel 4?

Wat is onderdeel 7?

Wat is onderdeel 8?

Je ziet dit onder de microscoop.
Zijn dit cellen van een plant of een dier?

1. Plant
2. Dier

Leerdoelen 1.4

1.4.1 Je kunt een cel beschrijven als een zelfstandig functionerende biologische eenheid.

1.4.2 Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.

Hoe noemen we onderdeel nummer 4?

Wat is nummer 1?

Bij welk organel hoort de volgende taak: bewerken van eiwitten waardoor deze hun uiteindelijke vorm krijgen?

Via welk proces worden geproduceerde eiwitten de cel uitgebracht?

1. Passief transport
2. Endocytose
3. Exocytose
4. Fagocytose

Cellen in de lever bevatten veel glucose en nemen continu veel glucose op uit het bloed. De concentratie glucose in de levercel is dus veel hoger dan die van het bloed. Via welk proces wordt glucose opgenomen in de levercellen?

1. Door diffusie van glucose
2. Door osmose van glucose
3. Door actief transport
4. Door passief transport

	Celwand	Celmembraan
Komt voor bij
Bestaat uit
Transport

Cellulose

Fosfolipiden

Alle cellen

Selectief

Niet selectief

Planten, schimmels, bacteriën 

de bouw van een membraan

eiwitten

fosfolipide

koolhydraatketens

transporteiwit

Leerdoelen 1.5

1.5.1 Je kunt de concentratie van een oplossing berekenen.

1.5.2 Je kunt uitleggen wat diffusie en osmose is en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten.

1.5.3 Je kunt beschrijven hoe actief en passief transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt op verschillende manieren.

1. Welke cel is geplasmolyseerd? 2. En is de oplossing waar de cel in ligt dan hypertoon of hypotoon t.o.v. de cel?

1. 1. links 2. hypotoon
2. 1. links 2. hypertoon
3. 1. rechts 2. hypotoon
4. 1. rechts 2. hypertoon

De concentratie zout in zeewater is 35 g/l. Hoeveel mg zout zit er in drie liter zeewater?

Is dit een vorm van passief of actief transport

1. passief
2. actief

Je brengt een plantaardige cel in een omgeving met een hoge concentratie zout. Leg uit wat je verwacht dat er gaat gebeuren.

Waarom kost actief transport energie, terwijl passief transport dit niet doet.

1.6 Leerdoelen

1.6.1 Je kunt verschillende typen en methoden van natuurwetenschappelijk onderzoek beschrijven.

1.6.2 Je kunt de verschillende fasen van een hypothesetoetsend onderzoek beschrijven, resultaten van een onderzoek analyseren en daaruit conclusies trekken.

1.6.3 Je kunt een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren.

We willen onderzoeken of tomatenplanten kalium nodig hebben om te groeien. Hoe zou jij de experiment groep en controle groep ontwerpen?

Kim doet onderzoek.
In vier petrischalen met kiemende zaden zorgt ze voor verschil in temperatuur.
Daarnaast gebruikt ze twee verschillende verlichtingssterkten. Ze wil onderzoeken of de verlichtingssterkte invloed heeft op de kieming. Is dit onderzoek een valide onderzoek?

1. Ja, want ze heeft twee verschillende verlichtingssterkten gebruikt
2. Nee, want er zijn slechts twee verlichtingssterkten. dat is te weinig
3. Nee, want naast de verlichting is ook de temperatuur gevarieerd
4. Nee, want er worden meerdere variabelen tegelijk gemeten

Als je onderzoek niet op toeval berust dan noem je dat onderzoek ...

1. Valide
2. Representatief
3. Betrouwbaar
4. Transparant