Les2 U2

Programme d'aujourd'hui
Corriger les devoirs (ex 1-5)
Répéter les nombres et le vocabulaire (App 1)
le verbe avoir

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Programme d'aujourd'hui
Corriger les devoirs (ex 1-5)
Répéter les nombres et le vocabulaire (App 1)
le verbe avoir

Slide 1 - Diapositive

Les devoirs
Leren vocabulaire Apprendre 1 en 2.
Répéter les nombres 1-20
Apprendre le verbe "avoir" (betekenis en vervoeging)
maken 8a, 8b en 8c.

Slide 2 - Diapositive

1 -10
11-16
17 -19
>
un
deux
trois
quatre
cinq
treize
dix-huit
sept
six
quatrorze
vingt
quinze
cent

Slide 3 - Question de remorquage

Noem 4 mannelijke familieleden en 4 vrouwelijke familieleden

Slide 4 - Question ouverte

Apprendre 2 à la page 68.
 1. écoute et repète.
2. écoute et écris

Slide 5 - Diapositive

Van

           
   
     Wat betekent "avoir"?


Vandaag oefenen we met het werkwoord "avoir".

Slide 6 - Diapositive

We gebruiken het werkwoord "avoir" echt heel vaak !

Wat betekenen de roodgekleurde woorden volgens jou ?


1   Chantal  a  une  belle voiture.
2   Nous  avons  10  euros.  Super !
3   Eric  et Charles   ont    un petit cousin.
4   J' ai  la  grippe ..... C'est horrible.

Het  zijn  allemaal  vormen  van  het  hele werkwoord "avoir".

Slide 7 - Diapositive

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Slide 8 - Diapositive

Kenmerken van avoir
Naast être (=zijn) heel belangrijk en vaak gebruikt !!!! 
Elke vervoeging begint met a....,  behalve bij ils (ont)
bij je, tu, il/elle/on  hele korte vervoegingen!  (ai, as, a)


Slide 9 - Diapositive

Avoir en chansons....

Slide 10 - Diapositive

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 11 - Question de remorquage

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
elle a
C
vous avez
D
tu as

Slide 12 - Quiz

Hoe vertaal je "men heeft" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
nous avons
C
j'ai
D
on a

Slide 13 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 14 - Quiz

à vous....
Bekijk la page 53 goed.
Scan de
Luister goed.
Maken exerices 8a, 8b en 8c.

Slide 15 - Diapositive

Les devoirs
Leren vocabulaire Apprendre 1 en 2.
Répéter les nombres 1-20
Apprendre le verbe "avoir" (betekenis en vervoeging)
maken 8a, 8b en 8c.

Slide 16 - Diapositive