Herhalen hoofdstuk 1 klas 2
1 / 19
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Als je iets koopt om in je behoeften te voorzien, ben je aan het ....
A
Consumeren
B
Produceren
C
Reduceren
D
Lamineren
Slide 2 - Quiz
Hoe noteer je op de juiste manier: 8,5 euro?
A
€8.50
B
8,5 euro
C
€8,5,-
D
€8,50
Slide 3 - Quiz
Je geeft je vriend een appel en krijgt er een banaan voor terug. Hier is sprake van ...
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 4 - Quiz
Je koopt een broodje en rekent af door te pinnen. Hier is sprake van ...
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 5 - Quiz
Je bestelt online sportschoenen en betaalt meteen via iDeal. Hier is sprake van ....
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 6 - Quiz
Op de afbeelding wordt betaald met ....
A
Giraal geld
B
Chartaal geld
Slide 7 - Quiz
In welk rijtje staan alleen maar secundaire behoeften?
A
Melk, boterham kaas, dikke wintertrui
B
Jas, schoenen, woning, telefoon
C
Woning, nasi, pyjama, Ipad
D
Telefoon, Nintendo Switch, AirPods.
Slide 8 - Quiz
Wat voor behoefte is een laptop?
A
Primaire behoefte
B
Secundaire behoefte
Slide 9 - Quiz
Wat is een huurhuis voor een behoefte?
A
Primaire behoefte
B
Secundaire behoefte
Slide 10 - Quiz
In je eigen behoeften voorzien, noemen we...
A
Zelfvoorziening
B
Consument
C
Consumeren
D
Basisbehoefte
Slide 11 - Quiz
Diensten
Goederen
De kapper
Een aardappel
Een docent
Een glas water
Een fietsenmaker
Een plant
Slide 12 - Question de remorquage
We hebben het gehad over consumentenorganisaties.
Wat doen deze organisaties?
Wat doen deze organisaties?
A
Die komen op voor de producent.
B
Die komen op voor de fabrikanten.
C
Die komen op voor de belangen van de overheid.
D
Die komen op voor de belangen van de consument.
Slide 13 - Quiz
Een vergelijkend warenonderzoek is een onderzoek naar:
A
VERSCHILLENDE PRODUCTEN
B
DEZELFDE SOORT PRODUCTEN
Slide 14 - Quiz
Welke van de onderstaande organisaties doen vergelijkend warenonderzoek?
A
HEMA
B
CONSUMENTENBOND
C
ANWB
D
MAKRO
Slide 15 - Quiz
Wat is een deugdelijk product?
A
Een product dat snel kapot gaat
B
Een product dat bij gewoon gebruik een redelijke tijd meegaat
C
Een product dat je moet ruilen omdat het stuk is
D
Een product met garantie
Slide 16 - Quiz
Wat krijg je sowieso NIET als je garantie hebt op een wasmachine, en de wasmachine gaat kapot?
A
Je geld terug
B
Een reparatie aan de wasmachine
C
Een nieuwe wasmachine
D
Niks
Slide 17 - Quiz
De warenwet is
A
De mensen die voedsel controleren
B
De mensen die de waarde controleren van een product
C
De wet waarin staat dat een product niet schadelijk mag zijn voor je gezondheid
D
De wet waarin staat dat een product voor eerlijke waarde verkocht moet worden
Slide 18 - Quiz
Wie controleert of iedereen zich aan de warenwet houdt?
A
de politie
B
de brandweer
C
de NVWA
D
de regering
