Betrekkelijke voornaamwoorden

Betrekkelijke voornaamwoorden
Goal for this lesson:
-Aan het eind van de les weet ik wanneer ik de betrekkelijke voornaamwoorden who, which en that kan gebruiken.  
- het gebruiken van onregelmatige woorden.

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Betrekkelijke voornaamwoorden
Goal for this lesson:
-Aan het eind van de les weet ik wanneer ik de betrekkelijke voornaamwoorden who, which en that kan gebruiken.  
- het gebruiken van onregelmatige woorden.

Slide 1 - Diapositive

Betrekkelijke voornaamwoorden (who, which and that)

Slide 2 - Diapositive

How do we do this?
who/that: als je wilt verwijzen naar personen

The man who visited my birthday is my father.
These boys, who are learning about maths, are students.

Je kunt soms in de plaats van who ook that gebruiken; als er geen komma voor who in de zin staat.
The man that visited my birthday is my father.

Slide 3 - Diapositive

How do we do this?
which/that: als je verwijst naar dingen en dieren

This is the car which I bought in 2013.
His wedding, which was fantastic, ended with a big party in their house.
Ook hier kun je which veranderen in that; alleen als er géén komma voor which staat.
This is the car that I bought in 2013.


Slide 4 - Diapositive

Whose? 
Van wie? Geeft bezit aan.

Slide 5 - Diapositive

Fill in the correct word: It was Peter ....was so nice to me.
A
who
B
which
C

Slide 6 - Quiz

that
which
who
whom
whose

Slide 7 - Question de remorquage

Fill in the correct word: This is the cat ....followed me home.
A
who
B
which

Slide 8 - Quiz

Fill in the correct word (who, which, that) The police officer, ....wasn't there yesterday, was back.

Slide 9 - Question ouverte

Welk woord past in de zin?

There’s a tree in the park ( who / that ) is over 100 years old.
A
that
B
who

Slide 10 - Quiz

Welke zin is juist?

A
This is the only goldfish that can do tricks.
B
This is the only goldfish who can do tricks.

Slide 11 - Quiz

Geef het juiste Engelse woord voor het Nederlandse woord tussen haakjes.
Tell me about the boy ( die ) ...... sailed around the world.
A
which
B
who

Slide 12 - Quiz

Welk woord hoort er op de open plek in de zin?

These are the papers ...... you’ll need for the meeting.
A
who
B
which

Slide 13 - Quiz

How did this introduction of this grammar item go?
A
I knew everything!
B
a few mistakes, but overall it went okay
C
I have to practise a little bit more
D
I don't get this at all...

Slide 14 - Quiz

People _____live in cities are sometimes lonely.
This is the pen_____I was looking for.
The old lady_____ is crossing the street lives next to me.
The dog_____cannot bark.
that
which
who
that
which
who
who
that
which
That
which
who

Slide 15 - Question de remorquage

Defining
Non-defining
People
Things
People
Things
who
that
which
that
who
which

Slide 16 - Question de remorquage

Welk betrekkelijk voornaamwoord hoort bij de volgende groepen:
Personen
Dingen
Personen, dieren en dingen
which
that
who
whose

Slide 17 - Question de remorquage

Irregular verbs
onregelmatige werkwoorden in het Engels

Slide 18 - Diapositive

verb+ed
irregular verb
climb
have
jump
walk
eat
play
run

Slide 19 - Question de remorquage

 regular verbs

 irregular verbs
swim
walk
drive
cook
give
have

Slide 20 - Question de remorquage

 regular verbs

 irregular verbs
swim
walk
drive
cook
give
have

Slide 21 - Question de remorquage

Regular Verb
Irregular Verb
hurried
bought
thought
shouted
heard
said

Slide 22 - Question de remorquage

Regular verbs
Irregular verbs
lived
drove
walked
bought
read
listened

Slide 23 - Question de remorquage

Onregelmatige werkwoorden
Het Engels heeft regelmatige werkwoorden:
walk - walked
stay - stayed

Maar ook onregelmatige werkwoorden:
go - went
think - thought 

Slide 24 - Diapositive

Irregular verb of
zijn
... - ... - ...

Slide 25 - Question ouverte

Is het volgende Engelse werkwoord regelmatig of onregelmatig:
(to) love (houden van)

A
regelmatig werkwoord
B
onregelmatig werkwoord

Slide 26 - Quiz

Is het volgende Engelse werkwoord regelmatig of onregelmatig:
(to) follow (volgen)

A
regelmatig werkwoord
B
onregelmatig werkwoord

Slide 27 - Quiz

Werkwoorden in het Engels:
er zijn 2 verschillende         regelmatige werkwoorden 
                                                           
                                                  onregelmatige werkwoorden
1
2

Slide 28 - Diapositive

IRREGULAR VERBS.

Nederlands
werkwoord
verleden tijd
Voltooid deelwoord
vasthouden
Denken 

Slide 29 - Question ouverte

Regular verbs
Irregular verbs
rise
talk
lose
stick
skip
dance
spend

Slide 30 - Question de remorquage

Uitleg onregelmatige werkwoorden in het Engels

Slide 31 - Diapositive

Irregular Verbs:
zijn = .... - .... - ....

Slide 32 - Question ouverte

Hoe weet ik of een werkwoord onregelmatig is?
A
Dat kun je niet weten
B
Engels heeft geen onregelmatige werkwoorden
C
Omdat ik die uit mijn hoofd geleerd heb.

Slide 33 - Quiz

0

Slide 34 - Vidéo

Start of the video
Middle of the video
End of the video

Slide 35 - Question de remorquage