3 vwo - Bron H & grammaire

Prenez vos livres
Prenez vos ordinateurs

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Prenez vos livres
Prenez vos ordinateurs

Slide 1 - Diapositive

Bonjour et bienvenue chers élèves! :)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Comment s'étaient les vacances?
110

Slide 4 - Sondage

Le planning
  1. Les devoirs

  2. Réviser grammaire H (werkwoorden op re) et passé composé
  3. La prononciation (si on a le temps...)

Slide 5 - Diapositive

Sleep de juiste vertalingen naar het juiste persoonlijk voornaamwoord
il/elle
nous
vous
on
tu
je
wij
men/we
ik
jullie/u
jij
hij/zij

Slide 6 - Question de remorquage

Werkwoorden op -er

Slide 7 - Carte mentale

Hoe maak je de stam van een werkwoord op -er?

Slide 8 - Question ouverte

Werkwoorden op -er
Uitgang er
WW op er
Je
e
parle
Tu
es
parles
Il/Elle/On
e
parle
Nous
ons
parlons
Vous
ez
parlez
Ils/Elles
ent
parlent

Slide 9 - Diapositive

Werkwoorden op -er. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles

Slide 10 - Question de remorquage

Werkwoorden op -re

Slide 11 - Carte mentale

Hoe maak je de stam van een werkwoord op -re?

Slide 12 - Question ouverte

Werkwoorden op -re 
Uitgang re
WW op re
Je
s
vends
Tu
s
vends
Il/Elle/On
-
vend
Nous
ons
vendons
Vous
ez
vendez
Ils/Elles
ent
vendent

Slide 13 - Diapositive

Werkwoorden op -re. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vends
vendez
vendons
vendent
vend
vends

Slide 14 - Question de remorquage

Exercice 29abc
Ex. 29a:
répond

Ex. 29c:
1.  s              2. ent
3. -               4. ent
5. ons         6. ez 
timer
2:00

Slide 15 - Diapositive

Comment s'est passé exercice 29cd?
110

Slide 16 - Sondage

Sleep de juiste vertalingen naar het juiste persoonlijk voornaamwoord
il/elle
nous
vous
on
tu
je
wij
men/we
ik
jullie/u
jij
hij/zij

Slide 17 - Question de remorquage

Wat is de passé composé?

Slide 18 - Carte mentale

Hoe maak je de passé composé met werkwoorden op -er

Slide 19 - Question ouverte

Passé composé met werkwoorden op -er

Stap 1:
Voeg het hulpwerkwoord toe: avoir of être
Stap 2:
Haal -er van het werkwoord af
Stap 3:
Voeg aan het werkwoord toe

Slide 20 - Diapositive

Wat is de juiste vorm van de passé composé?
Jij hebt gepraat (parler)
A
Tu parle
B
Tu as parlés
C
Tu as parlé

Slide 21 - Quiz

Maak zelf de passé composé met een willekeurig Frans werkwoord op -er. Gebruik de nous-vorm.

Slide 22 - Question ouverte

Hoe maak je de passé composé met werkwoorden op -re

Slide 23 - Question ouverte

Passé composé met werkwoorden op -re

Stap 1:
Voeg het hulpwerkwoord toe: avoir of être
Stap 2:
Haal -re van het werkwoord af
Stap 3:
Voeg -u aan het werkwoord toe

Slide 24 - Diapositive

Wat is de juiste vorm van de passé composé?
Jij hebt verkocht (vendre)
A
Tu vends
B
Tu as vendus
C
Tu as vendu

Slide 25 - Quiz

Maak zelf de passé composé met een willekeurig Frans werkwoord op -re. Gebruik de vous-vorm.

Slide 26 - Question ouverte

Hulpwerkwoord avoir betekent...
A
Hebben
B
Zijn

Slide 27 - Quiz

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Avoir (hebben)
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 28 - Question de remorquage

Avoir = hebben
Hebben
Avoir
ik heb
j'ai
jij hebt
tu as
hij / zij / men heeft
il / elle / on a
wij hebben
nous avons
u heeft / jullie hebben
vous avez
zij hebben
ils / elles ont

Slide 29 - Diapositive

Hulpwerkwoord être betekent...
A
Hebben
B
Zijn

Slide 30 - Quiz

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 31 - Question de remorquage

ÊTRE = ZIJN
ZIJN
ÊTRE
ik ben
je suis
jij bent
tu es
hij / zij / men is
il / elle / on est
wij zijn
nous sommes
jullie zijn / u bent
vous êtes
zij zijn
ils / elles sont

Slide 32 - Diapositive

Exercice 30
Ex. 30b:
1. nous vendons                        2. je n'entends pas
3. Simon (= il) ne répond pas          4. mon équipe (= il) perd
Ex. 30c:
1. j'ai attendu 2. j'ai perdu
3. j'ai publié 4. Shy (= il)m'a répondu
5. elle m'a envoyé 

5. mes parents (= ils) ont vendu
timer
2:00

Slide 33 - Diapositive

Exercice 31
1. J'ai perdu mon chien Cayenne.
2. Paul a attendu une heure devant sa maison.
3. Je crois que j'entends mon chien!
4. J'ai cherché mon chien partout.
5. J'ai vendu votre chien.
6. Il est dans le jardin.
timer
2:00

Slide 34 - Diapositive

Comment s'est passé exercice 30?
110

Slide 35 - Sondage

Exercice 31
phrases (zinnen) au présent et au passé composé

Slide 36 - Question ouverte

Qu'est-ce que tu as appris ce cours?
Wat heb je deze les geleerd?

Slide 37 - Question ouverte

Qu'est-ce que tu penses de ce cours?
Wat vind je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Sondage

Slide 39 - Lien

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive