8.4 (komt ook in de toets)

Stelling: Wanneer de populatiegrootte toeneemt, neemt automatisch ook de populatiedichtheid toe.
A
Altijd waar, omdat er nu meer dieren zijn
B
Altijd waar, omdat er nu meer dieren per m2 zijn
C
Niet altijd waar, de dieren kunnen zich ook meer verspreiden
D
Niet waar, de dichtheid heeft niets te maken met de grootte
1 / 23
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Stelling: Wanneer de populatiegrootte toeneemt, neemt automatisch ook de populatiedichtheid toe.
A
Altijd waar, omdat er nu meer dieren zijn
B
Altijd waar, omdat er nu meer dieren per m2 zijn
C
Niet altijd waar, de dieren kunnen zich ook meer verspreiden
D
Niet waar, de dichtheid heeft niets te maken met de grootte

Slide 1 - Quiz

In een bepaald gebied worden 240 kevers gevangen. Deze kevers krijgen een verfstip op hun rug en worden vrijgelaten. Na enige tijd worden opnieuw kevers gevangen, 120 zonder stip en 120 met stip. Hoeveel kevers zijn er in het gebied? Vul alleen een getal in.

Slide 2 - Question ouverte

Op welke manier groeit een populatie?
A
als het geboortecijfer hoger is dan het sterftecijfer
B
als immigratie + sterftecijfer lager is dan emigratie + geboortecijfer
C
als het geboortecijfer hoger is dan de emigratie
D
als immigratie + geboortecijfer hoger is dan emigratie + sterftecijfer

Slide 3 - Quiz

Uitleg
persistente
accumulatie betekent letterlijk: ophoping. In dit geval dus ophoping in de voedselketen

Slide 4 - Diapositive

In de afbeelding hiernaast is een spuitbus te zien, met gif tegen insecten. Je ziet dat het gif persistent is. Waaraan?
A
Het gif voor insecten doodt ook de boom
B
Het gif hoopt zich op in de voedselketen
C
Er vindt accumulatie plaats
D
De insecten gaan er niet aan dood

Slide 5 - Quiz

De accumulatie van persistente giffen in de voedselketen heeft vaak tot gevolg dat...
A
de dieren onderaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
B
de dieren bovenaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
C
overal in de voedselketen de dieren ongeveer evenveel gif in hun lichaam hebben.

Slide 6 - Quiz

8.4  Veranderende ecosystemen
Primaire en secundaire successie
Pionier- en (sub)climaxstadium
Interspecifieke en intraspecifieke relaties
Nematoden

Slide 7 - Diapositive

Successie
Verandering van de soortensamenstelling van een levensgemeenschap
Successie
Verandering van de soortensamenstelling van een levensgemeenschap

Slide 8 - Diapositive

Van kale bodem naar bos
Verandering van soortensamenstelling: successie
Na verloop van tijd ook dieren: begrazing en bemesting
Andere plantensoorten krijgen een kans
Na verloop van tijd: climaxstadium
Laatste ecosysteem in successiereeks

Secundaire successie - successie na een verstoring

Slide 9 - Diapositive

Herhaling
Populaties
Accumulatie

Slide 10 - Diapositive

Start: volgroeid (climax) ecosysteem
Alles is dood: geen ecosysteem. Wél de mineralen die afkomstig zijn van de planten die hier eens groeiden. En die door de brand als as op de grond liggen.
Een paar soorten planten die goed tegen open vlaktes kunnen (met veel wisseling van temperatuur, veel wind en weinig beschutting) groeien: een climaxecosysteem
Meer planten kunnen groeien tussen de pioniersoorten. Er groeien nu ook struiken bijvoorbeeld. Dit opeenvolgen van soorten noemen we successie.
Verdere successie: Nog meer soorten kunnen groeien tussen de pioniersoorten. Er groeien nu ook bomen.
Einde van de successie: Climax ecosysteem

Slide 11 - Diapositive

Successie

Slide 12 - Diapositive

Pioniersstadium
  • weinig soorten
  • weinig interspecifieke relaties
  • kleine biomassa
  • grote invloed abiotische factoren
  • geen humus (bij primaire successie)
Climaxstadium
  • veel soorten
  • veel interspecifieke relaties
  • grote biomassa
  • kleine invloed abiotische factoren
  • veel humus

Slide 13 - Diapositive

Subclimaxstadium
ccds






De biodiversiteit is hoger in het subclimax stadium: streven bij natuurbeheer

Slide 14 - Diapositive

Wormen
Nematoden zijn vaak parasieten
Ook eten sommige soorten van plantenwortels
Platworm
Rondworm
(Nematode)
Ringworm

Slide 15 - Diapositive

Wat is Intraspecifieke en Interspecifieke concurrentie?

Slide 16 - Diapositive

Het beginstadium van successie
A
Pioniersecosysteem
B
Climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem

Slide 17 - Quiz

Waar verwacht je meer biodiversiteit?
A
Pioniersecosysteem
B
Climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem

Slide 18 - Quiz

eenvoudig voedselweb
A
Pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem

Slide 19 - Quiz


A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem

Slide 20 - Quiz


A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem

Slide 21 - Quiz

Bij wat voor ecosysteem horen de volgende kenmerken: eenvoudig voedselweb, kleine biodiversiteit, open kringlopen en productie is groter dan afbraak?
A
Pionierecosysteem
B
Climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem

Slide 22 - Quiz

Waardoor is een ingewikkeld voedselweb meestal stabieler dan een eenvoudig voedselweb?

Slide 23 - Question ouverte