Exa Taalgebruik

Welkom


Examentraining Nederlands
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom


Examentraining Nederlands

Slide 1 - Diapositive

CSE Nederlands 

Donderdag 16 mei
13:30 - 15:30

Twee klokuren = 120 minuten


 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

Slide 4 - Vidéo

Wat krijg je op het CSE?

  1. tekst -> circa 20 minuten
  2. tekst -> circa 25 minuten
  3. Advertentietekst -> circa 10 minuten
  4. tekst -> circa 30 minuten
  5. Schrijfopdracht -> circa 30 minuten

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Laatste onderdeel = schrijven
Je bereidt je voor op drie onderdelen:

  1. Artikel
  2. Zakelijke mail
  3. Zakelijke brief

Slide 8 - Diapositive

13 punten:
  •  Inhoud: 6 pnt
Alle punten die gevraagd worden, moeten in je schrijfopdracht zitten. Elk onderdeel dat niet of niet goed in je tekst staat, kost je een punt.

  • Taalgebruik: 5 pnt
Met taalgebruik wordt bedoeld: formulering, spelling en interpunctie.

  •  Presentatie: 2 pnt
Je tekst moet overzichtelijk en volgens de afgesproken regels (=conventies) geschreven zijn.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Controleer op taalgebruik (5p)

Spelling / werkwoordspelling / hoofdletters

Formulering: zinsopbouw

Interpunctie: punten / komma's (leestekens)

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

                      Meest gemaakte fouten in het examen!
                                   Verbeter onderstaande zinnen:

1. Beste mevrouw T. Evink (4 fouten)
2. Hallo Ik mail u na aanleiding van u mail waarin u vraagt naar me feedback. (3 fouten)
3. Ik ben Natan de vries, en zit in de 4e klas van de Mavo. (5 fouten) 
5. Hun vinden het leuk dat er eindenlijk weer een LSD word georganiseert. (4 fouten)
6. Ze worden teveel belemmert in hun vrijheid. (2 fouten)
7. Op Maandag 16 Mei is ons 1e examen nederlands. (4 fouten)
8. Me verwachtingen zijn hooggespannen. (2 fouten) 
























Slide 13 - Diapositive

Overige tips schrijfopdrachten
  • De tekst moet uit minimaal 100 woorden bestaan. Anders krijg je geen punten voor  conventies. 
  • Haal zoveel mogelijk informatie uit de situatieschets. 
  • Schrijf zoveel mogelijk woorden over uit de situatieschets. Hiermee beperk je het risico op taalfouten.  
  • Schrijf alleen in de opdracht wat er echt moet staan. Ga er niet zelf informatie bij verzinnen. 
  • Houd je aan de opdracht
  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Maak de zinnen niet te lang

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Vidéo

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Diapositive

meestal
eindigt het op een -e 

de blauwe trui                                   het dikke boek                      de kale kop 

Slide 18 - Diapositive

Materiaal
Als het bijvoeglijk naamwoord aangeeft van welk materiaal het is gemaakt, dan schrijf je er altijd -en achter. 

de houten stoel                     de gouden ring                               de wollen trui. 

Slide 19 - Diapositive

modern materiaal
als het van een modern materiaal is gemaakt komt er niets achter. 
de plastic tas                    de aluminium trap         de polyester boot

Slide 20 - Diapositive

WERKWOORDSPELLING

Slide 21 - Diapositive

Afbreekstreepje 
  • Breek bij voorkeur af tussen de woorddelen  (energie-rekening)
  • Breek af tussen een grondwoord en een voor-  of achtervoegsel (on- gevaar-lijk)
  • Breek bij één alleenstaande tussenmedeklinker af voor de medeklinker; de -ch is één letter (zeu-ren, ka-chel)

Slide 22 - Diapositive

Schrijf de werkwoorden op de juiste manier.

De gevluch...e Hidde durf...e een maand niet meer naar school.

Slide 23 - Question ouverte

Kies de juiste vorm.

Ilja en Fay kennen/kunnen alle automerken

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf de werkwoorden op de juiste manier.

Bram, hou... jij van gerooster... brood?

Slide 25 - Question ouverte

Kies de juiste vorm. (tegenwoordige tijd)

Jetje wil... journalist worden, want ze is nieuwsgierig.

Slide 26 - Question ouverte

Marius wil een ..... maken.
A
lange wereld reis
B
langewereld reis
C
lange wereldreis
D
langewereldreis

Slide 27 - Quiz

Renske is een .... Zij rent makkelijk een marathon.
A
lange afstand loper
B
lange afstandsloper
C
langeafstandsloper
D
langeafstand loper

Slide 28 - Quiz

Welke zin is juist gespeld?
A
Ik vraag jouw toch?
B
Ik vraag jou toch?

Slide 29 - Quiz

Welke zin is juist gespeld?
A
Geef je mening
B
Geef jou mening
C
Geef jouw mening

Slide 30 - Quiz

Welke zin is juist gespeld?
A
Over twee week komt hij bij me.
B
Over twee weken komt hij bij me.

Slide 31 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
milleu
B
millieu
C
millieuw
D
milieu

Slide 32 - Quiz

welk woord is juist gespeld?
A
interview
B
intervieuw

Slide 33 - Quiz

Heb jij de hond wel ...., Jarmo?
A
uitgelaten
B
uit gelaten

Slide 34 - Quiz

Ellanora vertelde dat er weer een .... is afgebrand.
A
varkenstal
B
varkensstal

Slide 35 - Quiz

Waarom heeft school geen .... op het dak liggen?
A
zonnepanelen
B
zonnenpanelen

Slide 36 - Quiz

Eva Martijn is een ....
A
huilebalk
B
huilenbalk

Slide 37 - Quiz

Demi gleed uit over een
A
bananeschil
B
bananenschil

Slide 38 - Quiz

Een leerling .... slim is, maakt een planning
A
wie
B
die
C
dat
D
wat

Slide 39 - Quiz

Dit raam is gesloten, maar ..... daar is open.
A
die
B
dat

Slide 40 - Quiz

Maya hielp mensen in nood, net als de beroemde actrice .... ze beïnvloed is.
A
waarvan
B
waardoor
C
door wie
D
waarover

Slide 41 - Quiz

Renske heeft al informatie gekregen van de opleiding .... ze zo graag wil gaan doen.
A
wat
B
dat
C
waarvan
D
die

Slide 42 - Quiz

Het meisje ... broodjes verkoopt in de kantine zit in klas 1.
A
wat
B
die
C
wie
D
dat

Slide 43 - Quiz

Ik voel me vandaag beter ... gisteren.
A
als
B
dan

Slide 44 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Tim heeft er teveel van
B
Tim heeft er te veel van

Slide 45 - Quiz

Jip reageerde het ... op de uitslag van het examen.
A
verrastst
B
verrassendst
C
meest verrast
D
meest verrastst

Slide 46 - Quiz

Op het Wessel hebben ze minder lokalen .........
A
als ons
B
dan ons
C
als wij
D
dan wij

Slide 47 - Quiz

Michel is het ... van alle leraren.
A
dapperst
B
meest dapper
C
dapperdst
D
dapperderst

Slide 48 - Quiz

Iedereen moet nu weten hoe hij/zij het examen het best ...
A
voorbereid
B
voorbereidt

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Lien