H1 herhaling

1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Molecuul

Een molecuul is opgebouwd uit atmomen. 

Atomen bestaan uit:

- Elektronen

- Protonen

- Neutronen

En een kern

Slide 2 - Diapositive

Een molecuul is opgebouwd uit?
A
Stof
B
Deeltjes
C
Atomen
D
Moleculen

Slide 3 - Quiz

Fasedriehoek

Slide 4 - Diapositive

De fase-overgang vast > gas
A
Rijpen
B
Sublimeren
C
Smelten
D
Condenseren

Slide 5 - Quiz

De fase-overgang vloeistof > gas heet:
A
Rijpen
B
Verdampen
C
Stollen
D
Sublimeren

Slide 6 - Quiz

Sublimeren is..?
A
Vloeistof naar Gas
B
Vast naar Gas
C
Gas naar Vloeistof
D
Vloeistof naar Gas

Slide 7 - Quiz

Als je de temperatuur verlaagt, kan de volgende fase-overgang ontstaan:
A
Smelten
B
Sublimeren
C
Verdampen
D
Rijpen

Slide 8 - Quiz


Welke faseovergang zie je in het plaatje?
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Sublimeren
D
Koken

Slide 9 - Quiz

Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de gasfase?
A
sublimeren
B
vervluchtigen
C
condenseren
D
rijpen

Slide 10 - Quiz

Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de vloeistoffase?
A
smelten
B
stollen
C
sublimeren
D
condenseren

Slide 11 - Quiz

Hoe heet het van één keer van de gasfase overgaan naar de vaste fase?
A
Rijpen
B
Smelten
C
Sublimeren
D
Condenseren

Slide 12 - Quiz

Welke faseovergang hoort er bij het stijfgevroren wasgoed wat na verloop van 
tijd ijsvrij is geworden?
A
condenseren
B
rijpen
C
sublimeren
D
verdampen

Slide 13 - Quiz

Dichtheid

Slide 14 - Diapositive

welke vloeistof blijft op een andere vloeistof drijven?
A
de vloeistof met een grotere dichtheid drijft op die met een kleinere dichtheid
B
de vloeistof met een kleinere dichtheid drijft op die met een grotere dichtheid

Slide 15 - Quiz

De eenheid van dichtheid is...
A
g/cm3
B
cm3/g

Slide 16 - Quiz

𝝆 is het symbool van
A
dichtheid
B
massa
C
volume
D
druk

Slide 17 - Quiz

Wat is GEEN materiaaleigenschap?
A
Dichtheid
B
Goedkoop
C
Elasticiteit
D
Geleidbaarheid

Slide 18 - Quiz

De dichtheid van water is .... die van ijs
A
kleiner dan
B
groter dan
C
gelijk aan

Slide 19 - Quiz

welk voorwerp, A of B, heeft de grootste dichtheid?
A
blok A
B
blok B
C
de dichtheid van beide blokken is even groot
D
dat kun je niet zeggen! (te weinig gegevens)

Slide 20 - Quiz

Wat is de formule voor het berekenen van de dichtheid?
A
Massa x Volume
B
Volume : massa
C
Massa : volume

Slide 21 - Quiz

De massa = 15 g.
De dichtheid = 3 g/cm3
Bereken het volume.
A
15 : 3 = 5 cm3
B
3 : 15 = 0,2 cm3
C
15 x 3 = 45 cm3

Slide 22 - Quiz

De dichtheid = 2,5 g/cm3.
Het volume = 4 cm3.
Bereken de massa.
A
4 : 2,5 = 1,6 g
B
2,5 : 4 = 0,625 g
C
2,5 x 4 = 10 g

Slide 23 - Quiz

Een gouden ketting heeft een massa van 35 g. De dichtheid van goud is 19,3 g/cm3. Bereken het volume.
A
35 : 19,3 = 1,8 cm3
B
19,3 : 35 = 0,55 cm3
C
35 x 19,3 = 675,5 cm3

Slide 24 - Quiz

Druk

Slide 25 - Diapositive

Een druk van 230 N / m2 is even veel als een druk van ..
A
2,30 N / cm2
B
0,0230 N / cm2
C
23000 N / cm2
D
2300.000 N / cm2

Slide 26 - Quiz

p staat in de formule voor
p=AF
A
druk
B
omtrek
C
kracht
D
oppervlakte

Slide 27 - Quiz

De eenheid van druk is
A
newton per kubieke meter
B
Newton x kubieke centimeter
C
Newton x vierkante meter
D
Newton per vierkante meter

Slide 28 - Quiz

De eenheid van kracht is
A
kilogram
B
newton per kilogram
C
gram
D
newton

Slide 29 - Quiz

De A in de formule staat voor
p=AF
A
inhoud
B
volume
C
oppervlakte
D
lengte

Slide 30 - Quiz

Overdruk + luchtdruk heet:
A
Onderdruk
B
Absolute druk
C
Perfecte druk
D
Super overdruk

Slide 31 - Quiz

De manometer in de fietsband een druk aan van 4 bar. De buitenlucht is
1000 mbar. Wat is de absolute druk?
A
1400 mbar
B
5000 mbar
C
600 mbar
D
3400 mbar

Slide 32 - Quiz

De overdruk in een band is 0,6 bar.
De luchtdruk buiten is 1010 mbar.
Hoeveel is de absolute druk in mbar?
A
1070 mbar
B
1016 mbar
C
1610 mbar
D
1010,6 mbar

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Diapositive

Wat is het absolute nulpunt?
A
0 graden Celsius
B
-273 graden Celsius
C
273 Kelvin
D
-273 Kelvin

Slide 35 - Quiz

Hoeveel Kelvin is 100 graden Celcius
A
0
B
373
C
173
D
273

Slide 36 - Quiz

Hoeveel graden Celcius is 0 Kelvin
A
273
B
173
C
-273
D
100

Slide 37 - Quiz

Hoeveel graden Celcius is 273 Kelvin
A
0
B
100
C
50
D
-100

Slide 38 - Quiz

Temperatuur wordt in Nederland vooral gemeten in...?
A
Fahrenheit
B
Kelvin
C
Celcius
D
Graden

Slide 39 - Quiz

Hoeveel Kelvin is 50 graden Celcius?
A
223
B
-223
C
323
D
423

Slide 40 - Quiz

Ale soorten afval:
Autobanden
Asbest
Bouw en sloopafval
Dakleer
Elektrische apparaten
Frituurvet- en olie
Gips
Glas
Groente-, fruit- en tuinafval (GFT)
Grof huisvuil
Steenpuin
Textiel

Grond
Hout
Klein Chemisch Afval
Matrassen
Metalen
Papier
Piepschuim
Plastic verpakkingen, metalen verpakkingen (blik) en drinkpakken (PMD)
Restafval

Slide 41 - Diapositive

Wat is kca?
A
Klein chemisch afval
B
Kleine cellen afname
C
Korte coolstof afgifte
D
Kleine cellen afval

Slide 42 - Quiz

Wat betekent hergebruik ?
A
Nieuwe producten maken van bestaande producten.
B
Zo min mogelijk weggooien, maar producten langer gebruiken.
C
Duurzaam leven
D
Bestaande producten een nieuw leven geven, in hun eigen functie.

Slide 43 - Quiz

Wat betekent recycling?
A
Nieuwe producten maken van bestaande producten.
B
Zo min mogelijk weggooien, maar producten langer gebruiken.
C
Duurzaam leven.
D
Bestaande producten een nieuw leven geven, in hun eigen functie.

Slide 44 - Quiz

MAC-waarde
MAC = Maximaal Aanvaardbare Concentratie (in mg/m^3)

Als je een lange tijd in een ruimte bent waar de MAC-waarde van een stof wordt overschreden kan dit gevolgen hebben voor je gezondheid.

Slide 45 - Diapositive

Gevaarlijke stoffen en 
MAC-waarde

Slide 46 - Diapositive

Ik heb er vertrouwen in dat ik een goed cijfer haal voor de komende repetitie.
A
Waar
B
Niet waar
C
Zeker een 10!
D
Een 7 is zeker haalbaar.

Slide 47 - Quiz