Het persoonlijk voornaamwoord LV + ww être in p en p.c

Maatwerk Frans Havo 3
- persoonlijk voornaamwoord als LV
- verbe être (présent et passé composé)
- zelfstandig werken (oefenen met luisteren, met ww, woordjes)
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 52 min

Éléments de cette leçon

Maatwerk Frans Havo 3
- persoonlijk voornaamwoord als LV
- verbe être (présent et passé composé)
- zelfstandig werken (oefenen met luisteren, met ww, woordjes)

Slide 1 - Diapositive

Het persooonlijk voornaamwoord als vervanging van een lijdend voorwerp

Slide 2 - Diapositive

Kijk eerst naar deze video
uitleg over persoonlijke voornaamwoorden als vervanging van een lijdend voorwerp.

Slide 3 - Diapositive

Noem de persoonlijke voornaamwoorden als vervanging van een lijdend voorwerp.

Slide 4 - Carte mentale

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord als er een hele werkwoord is?
A
voor de persoonsvorm
B
voor het hele werkwoord
C
na de persoonsvorm
D
na het hele werkwoord

Slide 5 - Quiz

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord in de zin als er geen heel werkwoord is?
A
voor de persoonsvorm
B
na de persoonsvorm

Slide 6 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Nous voulons voir son dernier concert.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 7 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu veux regarder ce film français ?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 8 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'écoute ma chanson préférée.
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 9 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'ai vu tous ses concerts.

A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 10 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Vous aimez les posters de M.Pokora ?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 11 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Je connais cette chanteuse.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 12 - Quiz

De plaats van het persoonlijk voornaamwoord (lijdend voorwerp)

Tu veux regarder ce film français.
A
Tu veux regarder le.
B
Tu veux le regarder.
C
Tu le veux regarder.
D
Tu veux le regarder le film français.

Slide 13 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin.

Vous avez vu l'actrice dans un magasin?
A
Vous l'avez vu?
B
Vous avez vu la?
C
Vous la avez vu?
D
Vous avez la vu?

Slide 14 - Quiz

vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.
Tu rêves de rencontrer ta star préférée dans la rue.
A
Tu la rêves de rencontrer dans la rue.
B
Tu rêves de la rencontrer dans la rue.
C
Tu rêves de la rencontrer préférée dans la rue.
D
Tu rêves de rencontrer la dans la rue .

Slide 15 - Quiz

vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk
voornaamwoord in je antwoord.

Tu as rencontré Juliette au supermarché hier matin?
Non, .....
A
je n'ai pas la rencontré Juliette au supermarché hier matin
B
Tu ne l'as pas rencontré au supermarché hier matin
C
je ne l'ai pas rencontré au supermarché hier matin
D
Tu as ne la rencontré pas au supermarché hier matin

Slide 16 - Quiz

verbe être (p en p.c)

Slide 17 - Diapositive

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn) au présent
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 18 - Question de remorquage

Vul de juiste vorm van être in:
Nous ________ (être)
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 19 - Quiz

Vul de juiste vorm van être in:
Ils ________ (être)
timer
0:20
A
suis
B
es
C
êtes
D
sont

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste vorm van être in:
elle ________ (être)
A
suis
B
est
C
êtes
D
sommes

Slide 21 - Quiz

Vertaal: jij bent

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal: u bent

Slide 23 - Question ouverte

je ............ (être, passé composé)
A
je été
B
je suis été
C
j'été
D
j'ai été

Slide 24 - Quiz

Elles (être - passé composé)
A
ont êtré
B
ont été
C
ai été
D
sont été

Slide 25 - Quiz

Vertaal: zij is geweest

Slide 26 - Question ouverte

Au travail
1. woordjes leren via flashcards (niet digitaal)
2. oefenen met luisteren (lingua.com A1/A2 niveau of via volgende dia met liedje van Stromae)
3. oefenen met de werkwoorden via verbuga.eu
4. ander huiswerk Frans
5. andere vraag?

Slide 27 - Diapositive

Oefenen met kijk-luistervaardigheid unité 3

  • https://docs.google.com/document/d/1W797NdjeTSVg9I-zzlhbommlmJOxj6MHfBxixpeoj04/edit?usp=sharing 

Slide 28 - Diapositive