Quatrième cours-19 avril

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Les buts
Aan het eind van dit lesuur....
  1.     Je kunt je afgelopen vakantie beschrijven.
  2.     Je kunt de passé composé met avoir en être gebruiken.
  3. Je kunt dingen omschrijven.
  4.     Je kunt een zin eenvoudiger maken door een persoon of ding te vervangen door le, la, l’ of les.


Slide 2 - Diapositive

Le planning
  1. Krijgen jullie uitleg over de passé composé (Grammaire D) (10 minuten)
  2.  Spelen we een quiz over de passé composé (20 minuten)
  3. Krijgen jullie uitleg over het persoonlijk voornaamwoord le,la,l' en les (10 minuten)
  4. Maken we wat vraagjes in Lesson Up (10 minuten)
  5. Spelen we een kahoot over het persoonlijk voornaamwoord le, la, l' en les (15 minuten)
  6. Maken we de opdrachten (15 minuten):
Chapitre 3 D les exercices 16a,16c,16d, 17, 18
Chapitre 3 H les exercices 29, 30, 31, 32a (was al huiswerk geweest)
7. Einde van de les (10 minuten)



Slide 3 - Diapositive

Commençons le ...

Slide 4 - Diapositive

Het huiswerk was....:
-Faites l’interro chapitre 3 vocabulaire G (zie planner van vorige week)
-Faites Chapitre 3 G les exercices 26, 27
-Suivez l’explication de la grammaire (bekijk en luister naar de uitleg van grammatica, 29b van hoofdstuk 3)
-Faites Chapitre 3 H les exercices 29, 30, 31, 32a
Ik heb dit niet af
Ik heb dit gedeeltelijk af
Ik heb dit af

Slide 5 - Sondage

Passé Composé

Slide 6 - Diapositive

De passé composé wordt dus:
donner  (geven)
vendre  (verkopen)
finir  (eindigen)
j'
ai donné
ai vendu
ai fini
tu
as donné
as vendu
as fini
il/elle/on
a donné
a vendu
a fini
nous
avons donné
avons vendu
avons fini
vous
avez donné
avez vendu
avez fini
ils/elles
ont donné
ont vendu
ont fini

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Lien

Au travail
Faire:
Quizizz

timer
20:00

Slide 11 - Diapositive

LE PRONOM PERSONNEL

Slide 12 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
Lijdend voorwerp veranderd in -> Le, la, les of l'
Het veranderd dan in -> hem/haar/ze/het

Slide 13 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
VORM
Le -> Mannelijke woorden/personen = Tu sais le prof?
Oui, je le sais
La -> Vrouwelijke woorden/personen = Tu regarde la télé?
Oui, je la regarde.
L' -> Le/la voor een klinker/stomme H = Tu as rencontré le chef?
Oui je l'ai rencontré.
Les -> woord meervoud / meerdere personen = Tu as bu les boissons?
Non, je ne les ai pas bu. 

Slide 14 - Diapositive

Lijdend voorwerp vervangen:





Plaatsing:
Het persoonlijk voornaamwoord le, la, l' of les staat ALTIJD voor de infinitief (hele werkwoord)

Staat er geen infinitief? Dan plaats je het voor de persoonsvorm
Le
Mannelijk
La
Vrouwelijk
L'
Klinker
Les
Meervoud
1. infinitief
Nous allons le visiter
2. P.V.
Nous le visitons

Slide 15 - Diapositive

Bron I: le pronom personnel (1)
Plaats in de zin:
Heel werkwoord in de zin?                           le/la/les/l' voor het hele ww
Anders -->                                                           le/la/les/l' voor de persoonsvorm

BV: Ma mère va acheter les fleurs
les fleurs = les
Ma mère va les acheter

Slide 16 - Diapositive

Vervang in onderstaande zinnen het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit: le, la, l’ of les. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Je veux trouver mon agenda.

Slide 17 - Question ouverte

Vervang in onderstaande zinnen het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit: le, la, l’ of les. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Il a raconté l'histoire

Slide 18 - Question ouverte

Vervang in onderstaande zinnen het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit: le, la, l’ of les. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

J'ai rencontré le footballeur.

Slide 19 - Question ouverte

Vervang in onderstaande zinnen het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit: le, la, l’ of les. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Tu donnes un cadeau.

Slide 20 - Question ouverte

Vervang in onderstaande zinnen het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit: le, la, l’ of les. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Vous achetez des fleurs.

Slide 21 - Question ouverte

Vervang in onderstaande zinnen het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Kies uit: le, la, l’ of les. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Nous voulons la pizza.

Slide 22 - Question ouverte

Slide 23 - Lien

Au travail
Chapitre 3 D les exercices 16a,16c,16d, 17, 18
Chapitre 3 H les exercices 29, 30, 31, 32a (was al huiswerk geweest)
timer
15:00

Slide 24 - Diapositive

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Je connais cette chanteuse.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 25 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu veux regarder ce film français ?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 26 - Quiz

tu (choisir = kiezen, passé composé)

passé composé
A
as choisi
B
a choisi
C
est choisi
D
es choisi

Slide 27 - Quiz

vous (aller = gaan, passé composé)

passé composé
A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 28 - Quiz

Elles...
(passé composé)
A
sont restées
B
sont resté
C
sont restée
D
sont restés

Slide 29 - Quiz

Passé Composé: Hij heeft gedaan
A
Il a fait
B
Il as fairé
C
Ils ont faire
D
Il est fait

Slide 30 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Nous voulons voir son dernier concert.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 31 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'ai vu tous ses concerts.

A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 32 - Quiz

Elle...
(passé composé)
A
est parti
B
sont partie
C
est partie
D
est partis

Slide 33 - Quiz

Passé Composé: Ik ben geweest
A
Je suis être
B
Je suis êté
C
J'ai été
D
J'ai être

Slide 34 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'écoute ma chanson préférée.
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 35 - Quiz

"Je donne un livre"

Wat is de goede zin waar "un livre" vervangen is door een persoonlijk voornaamwoord?
A
Je le donne
B
Je la donne
C
Je lui donne
D
Je leur donne

Slide 36 - Quiz

Comment tu as trouvé le cours?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Sondage

Devoirs
Réviser (herzien/terugkijken):
Grammaire D et Grammaire H (p.127)
Faire:
Chapitre 3 D les exercices 16a,16c,16d, 17, 18
Chapitre 3 H les exercices 29, 30, 31, 32a (was al huiswerk geweest)

Slide 38 - Diapositive