Vermogen en energiekosten

Elektrische energie en vermogen

Na deze les weet je: 

  1. Wat vermogen is 
  2. Hoe je vermogen op 3 manieren uitrekent
  3. Hoe je energieverbruik berekent 
  4. Wat een kWh is 🤔
  5. Hoe je energiekosten berekent


1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Elektrische energie en vermogen

Na deze les weet je: 

  1. Wat vermogen is 
  2. Hoe je vermogen op 3 manieren uitrekent
  3. Hoe je energieverbruik berekent 
  4. Wat een kWh is 🤔
  5. Hoe je energiekosten berekent


Slide 1 - Diapositive

Wat is vermogen?
Vermogen is de hoeveelheid energie die een apparaat per seconde nodig heeft om te kunnen werken

Vermogen: P = U * I 

Eenheid = J/s = watt (W)
2000 W
4 W

Slide 2 - Diapositive

Vermogen berekenen & noteren
  • Formule voor vermogen:
Vermogen = spanning x stroomsterkte 


  • De eenheid van vermogen is Watt (W).

Slide 3 - Diapositive

De formule omzetten
P = U * I 
P = I² * R
P = U² / R

Slide 4 - Diapositive

Wat is het symbool van Vermogen
A
I
B
W
C
U
D
P

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste formule voor vermogen
A
P=U/I
B
P=U²*R
C
P=U*I
D
P=I²/R

Slide 6 - Quiz

Wat is nog meer een goede formule voor vermogen
A
P=U²/R
B
P=I²*U
C
P=I²/U
D
P=I*R²

Slide 7 - Quiz

Een apparaat werkt op 230 V. Bij aanzetten loopt er 2A. wat is het vermogen?
A
115 W
B
0,0086 W
C
460 W
D
26450 W

Slide 8 - Quiz

Een koelkast is geschikt voor 115 volt. de weerstand van de koelkast is 11,5 ohm. Wat is het vermogen?
A
1150 W
B
10 W
C
1005 W
D
1725 W

Slide 9 - Quiz

U = 115 V    R = 11,5 Ohm
P = U² / R
P = 115² / 11,5
13225 / 11,5 = 1150 Watt

Slide 10 - Diapositive

Een apparaat heeft een weerstand van
25 Ohm. Hier loopt 20 A doorheen. Wat is het vermogen
A
500 W
B
12500 W
C
10000 W
D
31,25 W

Slide 11 - Quiz

R = 25 ohm I = 20A
P = I² * R 
P = 20² * 25
400 * 25 = 10000 W = 10 kW

Slide 12 - Diapositive

Energie in J
Maar dan ook: W = P × t    

P = vermogen in watt (W)
t = tijd in seconde (s)
W = energieverbruik in joule (J)

Slide 13 - Diapositive

Een LED lamp verbruikt 4 W.
De lamp brandt 2 uur.
Bereken de gebruikte energie in joule (J)
E=Pt

Slide 14 - Question ouverte

Een LED lamp verbruikt 4 W.
De lamp brandt 2 uur. 
Bereken de gebruikte energie in joule (J)
Gegeven: P = 4 W
t = 2h = 2 × 3600 = 7200 s
Gevraagd: de verbruikte energie in joule
Formule: W = P × t
Berekenen: E = 4 × 7200 = 28800 J
Antwoord: Gebruikte energie is E = 28800 J
(=28,8 kJ)

Slide 15 - Diapositive

Energie in kilowattuur
De energiemeter in huis gebruikt een andere eenheid van energie, niet de joule maar de kilowattuur (kWh). Om die te gebruiken, rekenen we het vermogen in kilowatt (kW), en de tijd in uur (h).


P = vermogen in kW
t = tijd in uur (h)
E = energie in kilowattuur (kWh)
We gebruiken nog steeds:
Energie = vermogen × tijd
E = P × t

Slide 16 - Diapositive

Energie in kilowattuur
De kilowattuur (kWh) is dus een eenheid van energie.

Als je een machine met een vermogen van 1 kW één uur laat werken heeft het een energie van 1 kWh verbruikt.

Slide 17 - Diapositive

Energie in joule

Neem vermogen P in watt.
Neem tijd t in seconden.
E = P × t
Antwoord in joule.
Energie in kilowattuur

Neem vermogen P in kilowatt.
Neem tijd t in uur.
E = P × t
Antwoord in kilowattuur (kWh).

Slide 18 - Diapositive

voorbeeld
Een oven van 2000 W staat 90 minuten aan.
Wat is de verbruikte energie in kWh?

Vermogen: P = 2000 W = 2 × 1000 W = 2 kW
Tijd: t = 90 min = 1,5 h
W = P × t
W = 2 × 1,5 = 3 kWh

Slide 19 - Diapositive

Een elektrische kachel van 1250 W staat 4 uur aan. De kachel verbruikt dan ... kWh?
En wat kost dat?
E=Pt

Slide 20 - Question ouverte

Energiekosten
1 kWh kost ongeveer 22 cent. Deze kosten worden door het energiebedrijf in rekening gebracht.

Hebben je zonnepanelen vorig jaar 2920 kWh opgebracht, dan scheelt dat dus 2920 × 0,22 = 642€ op de elektriciteitsrekening.

Slide 21 - Diapositive

Een elektrische kachel van 1250 W staat 4 uur aan. De kachel verbruikt dan ... kWh?
Vermogen P = 1250 W
P = 1250 / 1000  = 1,25 kW
Tijd t = 4 h
E = P × t
E = 1,25 × 4 = 5 kWh
Kosten: 5 × 0,22 = 1,10 euro

Slide 22 - Diapositive

Een wasdroger heeft een vermogen van 3000 W.
Een droogbeurt duurt 45 min.
Wat zijn de kosten?
E=Pt

Slide 23 - Question ouverte

Een wasdroger heeft een vermogen van 3000 W.
Een droogbeurt duurt 45 min. Wat kostte dat?
Vermogen P = 3000 W
P = 3 × 1000 W = 3 kW
Tijd t = 0,75 h
E = P × t
E = 0,75 × 3 = 2,25 kWh
Kosten: 2,25 × 22 = 49,5 eurocent

Slide 24 - Diapositive

kilowattuur omrekenen naar joule
1 kilowattuur (kWh) is 1000 watt 1 uur lang.
Dat is dus 1000 joule/seconde gedurende 3600 s.
Dat komt dus uit op 1000 × 3600 = 3 600 000 J = 3,6 MJ

1 kWh = 3,6 MJ

Slide 25 - Diapositive



in joule
W=P*t
P=2000 W
t=1*3600=3600 s
W = 3600 * 2000 = 7.200.000 J


in kWh
W = P * t
P = 2000W = 2 kW
t = 1 uur
W = 1 * 2 = 2 kWh
Verhouding
P=2000 W
t=1 uur

Slide 26 - Diapositive

Hoeveel is 10,8 MJ in kWh
A
38,88 kWh
B
3 kWh
C
3000kWh
D
108000000 J

Slide 27 - Quiz

Door een apparaat met een weerstand van 30 Ohm loopt 2A. Hoeveel kost dit apparaat per uur met een energieprijs van €0,50 / kWh
A
€6
B
€0,06
C
€0,216
D
€216

Slide 28 - Quiz

P = I²* R
W = P * t


P= I² * R = 2² * 30 = 120 W  = 0,12 kW
W = P * t = 0,12 W * 1 = 0,12 kWh
0,12 * 0,50 = €0,06 per uur

Slide 29 - Diapositive

Ik begrijp de leerdoelen van deze les en
kan nu aan de slag met het huiswerk
0100

Slide 30 - Sondage

De les was leuk?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Sondage