Wederkerend en wederkerig vnw

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Wederkerend en wederkerig vnw

- zelfstandig naamwoord en lidwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- persoonlijk en bezittelijk vnw
- aanwijzend, vragend voornaamwoord

- voorzetsel 
- wederkerend en wederkerig vnw

Welke bezittelijke
voornaamwoorden
ken je nog?

Welke vragende
voornaamwoorden
ken je nog?

Welke persoonlijke
voornaamwoorden
ken je nog?

Welke aanwijzende
voornaamwoorden
ken je nog?

Wat is het bezittelijke vnw?

1. Ik
2. mijn
3. me

Wat is geen aanwijzend vnw?

1. die
2. deze
3. daar
4. dat

Wederkerend en wederkerig vnw

- zelfstandig naamwoord en lidwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- persoonlijk en bezittelijk vnw
- aanwijzend, vragend voornaamwoord

- voorzetsel 
- wederkerend en wederkerig vnw

Wederkerend voornaamwoord

Bij wederkerende werkwoorden (zich verslikken,  zich vergissen) zie je het onderwerp 'wederkeren' (terugkomen) in een wederkerend voornaamwoord. Het hangt van het onderwerp af welk wederkerend vnw je gebruikt.

kijk maar: "ik verslik" kan niet

- ik verslik me                   - wij verslikken ons
- jij verslikt je                  - jullie verslikken je
- hij/zij/ze verslikt zich       - zij/ze verslikken zich

Wederkerend vnw of iets anders?

Het woord zich is altijd wederkerend voornaamwoord, 

maar me, je en ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn. 

Je en ons kunnen daarnaast ook nog bezittelijk voornaamwoord zijn. 

Bedenk dan goed welke regel erbij hoort.

Schaam je (?) je (?) altijd als je (?) broertje een domme opmerking maakt?

Wederkerig voornaamwoord

Er is in het Nederlands maar één wederkerig voornaamwoord: elkaar. Soms wordt het geschreven als mekaar of elkander.

Ezelsbruggetje: gezellig met elkaar

Vul een wederkerig vnw in:
Wij verzorgen _______ .

Vul een wederkerend vnw in:
Wij verzorgen _______ .

Vul een wederkerig vnw in:
Zij vermaken _______ .

Vul een wederkerend vnw in:
Zij vermaken _______ .

Samenvatting:

wederkerig  

(gezellig met)

elkaar

wederkerend  

Ik vergis me

jij vergist je

hij vergist zich

wij vergissen ons

zij vergissen zich

1. Denk jij dat Jos zich zo'n Iphone kan veroorloven of is die te duur voor hem?

JIJ =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

1. Denk jij dat Jos zich zo'n Iphone kan veroorloven of is die te duur voor hem?

ZICH =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

1. Denk jij dat Jos zich zo'n Iphone kan veroorloven of is die te duur voor hem?

HEM =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

2. Ik heb me vergist bij de berekening van mijn reiskosten.

IK =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

2. Ik heb me vergist bij de berekening van mijn reiskosten.

ME =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

2. Ik heb me vergist bij de berekening van mijn reiskosten.

MIJN =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

3. We hebben ons in het zweet gewerkt om jouw kamer in één dag te schilderen.

WE =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

3. We hebben ons in het zweet gewerkt om jouw kamer in één dag te schilderen.

ONS =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

3. We hebben ons in het zweet gewerkt om jouw kamer in één dag te schilderen.

JOUW =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

4. Je moest je schamen omdat je je tegen ons zo onaardig gedragen hebt.

JE (1) =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

4. Je moest je schamen omdat je je tegen ons zo onaardig gedragen hebt.

JE (2) =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

4. Je moest je schamen omdat je je tegen ons zo onaardig gedragen hebt.

JE (3) =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

4. Je moest je schamen omdat je je tegen ons zo onaardig gedragen hebt.

JE (4)=

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

4. Je moest je schamen omdat je je tegen ons zo onaardig gedragen hebt.
ONS =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

5. Met zijn boze mail heeft hij zichzelf behoorlijk in de vingers gesneden.

ZIJN =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

5. Met zijn boze mail heeft hij zichzelf behoorlijk in de vingers gesneden.

HIJ =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

5. Met zijn boze mail heeft hij zichzelf behoorlijk in de vingers gesneden.

ZICHZELF =

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

Learnbeat

Maak nu de opdrachten uit
de studieplanner van Learnbeat.

"Woensdag"