Theorie; - ik weet van aardappels, hoe deze groeien,
verschillende rassen, hoe ze bereidt (kunnen) worden.
- ik weet wat emulgatoren zijn en wat ze doen.
Praktijk; - ik kan op de juiste manier snijden.
- ik kan op de juiste manier met de staafmixer werken.
Praktijk; - we maken iets lekkers in de oven.