Woordsoorten

Woordsoorten
Doel: alle woordsoorten van een in benoemen
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Woordsoorten
Doel: alle woordsoorten van een in benoemen

Slide 1 - Diapositive

Werkwoord
Handelingen.
Dingen die je doet.

Ik ben geen vis zegt de eend.

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn de werkwoorden?
Herman graait geld uit de kassa.

Slide 3 - Question ouverte

Wat zijn de werkwoorden?
De gepoetste auto is beschadigd.

Slide 4 - Question ouverte

Lidwoorden
De, het en een.

Slide 5 - Diapositive

Benoem de lidwoorden:
De kabouter heeft een mus het huis laten zien.

Slide 6 - Question ouverte

zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren en dingen
staat vaak een lidwoord  voor!

Slide 7 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
Eigennamen: Kees, Jannie en Gretha de Jong
Topografische namen: Nijl, Mount Everest en Ureterp
Namen van merken: Lays, Coca Cola en Univé 

Slide 8 - Diapositive

Benoem de znw:
De gepensioneerde man koopt een café

Slide 9 - Question ouverte

Benoem de znw
In Maastricht vind je een winkel van Lego!

Slide 10 - Question ouverte

Bijvoeglijke naamwoorden
Geven een eigenschap (informatie) over een zelfstandig naamwoord.
De rode kat
Het foeilelijke schilderij

Slide 11 - Diapositive

De auto is rood zegt de groene vogel.

Slide 12 - Question ouverte

Nederlands is het leukste vak van school!

Slide 13 - Question ouverte

Voorzetsel
Tijd: om 12 uur vanmiddag, kwart over drie, tijdens de winterslaap
Plaats: op de berg, naast het huis.
Richting: naar huis

Slide 14 - Diapositive

Voorzetsel
... de kast
... het feest

Slide 15 - Diapositive

In de kast, op de bovenste plank, naast de koekjes liggen snoepjes.

Slide 16 - Question ouverte

Tijdens de les mogen we niet naar het toilet.

Slide 17 - Question ouverte

Sinds gisteren werk ik op Ameland.

Slide 18 - Question ouverte

Persoonlijk voornaamwoord
Geeft aan dat het om een persoon gaat.
De persoon wordt niet genoemd!
Hij, zij, jullie, wij, ons.

Slide 19 - Diapositive

Zij vraagt ons om een extra stuk chocolade.

Slide 20 - Question ouverte

Jullie leren toch wel?

Slide 21 - Question ouverte

Aan de slag!
Maken: Learnbeat 3.2 helemaal
Klaar? Nakijken!
Vragen: kom bij je docent

Slide 22 - Diapositive