Les 32 | Grammatica (quiz voor toets)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Welkom, lieve leerlingen!

Les 32| Grammatica

Deze week

• Maandag: grammatica (zinsdelen)
• Dinsdag: grammatica
• Woensdag: grammatica-oefentoets
• Vrijdag: fictie + nieuwsquiz

Na deze les...

... kun je uitleggen wat een zelfstandig werkwoord is

... kun je uitleggen wat een hulpwerkwoord is 

... kun je het verschil tussen zinsdelen en woordsoorten uitleggen

Waar of niet waar?
"De persoonsvorm vind je door de tijd in de zin te veranderen."

1. Waar
2. Niet waar

Wat is geen woordsoort?

1. werkwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoordelijk gezegde
4. persoonlijk voornaamwoord

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Achter welk voornaamwoord kun je een werkwoord zetten?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. vragend voornaamwoord
4. zelfstandig naamwoord

Waar of niet waar.
"Er staat altijd een hulpwerkwoord in een zin."

1. Waar
2. Niet waar

Waar staat een lidwoord achter?

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Persoonlijk voornaamwoord
4. Geen van deze

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

Noem drie persoonlijk voornaamwoorden

Hoe geef je een zinsdeel aan?

1. Zet er een streep onder
2. Geef ze alle kleuren van de regenboog
3. Zet er strepen tussen
4. Streep alle woorden die geen zinsdeel zijn door

Maak een zin met een lang lijdend voorwerp

Waar of niet waar:
Een persoonlijk voornaamwoord is altijd hetzelfde als een persoonsvorm

1. Waar
2. Niet waar

Kies het antwoord met alleen zelfstandig naamwoorden

1. hij, fiets, zwemmen
2. kaaskroket, lekker, dakpan
3. welke, plant, zwemmen
4. plant, kaaskroket, dakpan

Hoeveel zelfstandig werkwoorden staan er altijd in een zin?

1. 0
2. 1
3. 2
4. Zoveel je wil

Waar of niet waar: 'jullie' is een persoonlijk voornaamwoord

1. Waar
2. Niet waar

Maak een zin met een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord en zet eronder welk werkwoord wat is.

Noem alle woordsoorten die je moest leren en geef een voorbeeld van iedere woordsoort.
Bijvoorbeeld: zelfstandig naamwoord = kaaskroket

Waar of niet waar:
1. 'Het' is een persoonlijk voornaamwoord
2. 'Het' is een lidwoord.

1. 1 is waar, 2 is niet waar
2. 2 is waar, 1 is niet waar
3. 1 is niet waar, 2 is niet waar
4. 1 is waar, 2 is waar

Waar of niet waar:
De persoonsvorm is GEEN deel van het werkwoordelijk gezegde.

1. Waar
2. Niet waar