Signaalwoorden 3K 24-25

Welkom
Ga rustig zitten.
Pak je spullen: NN, leesboek, schrift, pen.
Telefoon thuis of in de kluis.
Wacht rustig tot de les begint.

1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Ga rustig zitten.
Pak je spullen: NN, leesboek, schrift, pen.
Telefoon thuis of in de kluis.
Wacht rustig tot de les begint.

Slide 1 - Diapositive

LEZEN

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

Slide 4 - Lien

Planning deze week
  • Lezen

  • Woorden van de week
  • Herhalen onderwerp, hoofdgedachte, alinea's, kernzinnen

  • Signaalwoorden en tekstverbanden:
  • uitleg
  • oefenen

Slide 5 - Diapositive

Herhaling lj. 2 
Schrijf op een blaadje het antwoord op de volgende vragen.

  1. Uit welke 3 delen is een tekst opgebouwd?
  2. Hoe vind je het onderwerp van een tekst?
  3. Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
  4. Wat zijn alinea's?
  5. Wat zijn tussenkopjes?
  6. Wat zijn kernzinnen? Waar vind je de kernzinnen meestal?




Slide 6 - Diapositive

Herhaling lj. 2 
Antwoorden
  1. Inleiding- Kern (Middenstuk) -Slot
  2. Lees de titel en de inleiding, kijk naar de plaatjes, kijk naar vetgedrukte woorden, stel jezelf de vraag: WAAR GAAT DE TEKST OVER? Onderwerp is maar een paar woordjes
  3. Wat zegt de schrijver over het onderwerp. Is altijd een hele zin, nooit een vraag.
  4. Stukjes tekst, meestal een witregel.
  5. WTitels boven een alinea (zijn er niet altijd).
  6. Belangrijkste zin van een alinea. Meestal 1e, 2e, of laatste zin. Is nooit een voorbeeld, toelichting.




Slide 7 - Diapositive

WOORDEN VAN DE WEEK
zie andere les

Slide 8 - Diapositive

Lesdoelen
Lesstof: Par  --
Opdr. --
Leerdoel:
Ik kan 3 tekstverbanden noemen.
Ik kan bij ieder tekstverband minimaal 3 signaalwoorden noemen.
Ik kan tekstverbanden en signaalwoorden herkennen in teksten.
timer
1:00
Klaar? 
--
Verdieping
--

Slide 9 - Diapositive

Signaalwoorden
Het woord SIGNAAL betekent net zoiets als:
* Teken
* Seintje 
* Alarm
* Let op

Slide 10 - Diapositive

Lees de onderstaande tekst
Mert werd geboren in Turkije. Toen hij acht was verhuisde hij naar Nederland. Toen hij in Nederland was ging hij daar naar school. Dat vond hij stom. En toen werd hij vrienden met Tom. En toen vond Mert het iets leuker in Nederland. Toen bedacht hij dat hij op voetbal wilde. Dat mocht niet van zijn moeder. Toen ging Mert maar gewoon stiekem voetballen met de buurkinderen. 
Wat valt je op?

Slide 11 - Diapositive

Lees de onderstaande tekst
Mert werd geboren in Turkije. Toen hij acht was verhuisde hij naar Nederland. Toen ging hij daar naar school. Dat vond hij stom. Toen sprak hij nog bijna geen Nederlands. En toen werd hij vrienden met Tom. En toen vond Mert het iets leuker in Nederland. Toen bedacht hij dat hij op voetbal wilde. En toen mocht dat niet van zijn moeder. Toen ging Mert maar gewoon stiekem voetballen met de buurkinderen. 

Slide 12 - Diapositive

Signaalwoorden – je kunt ze beschouwen als de verkeersborden van je tekst

Slide 13 - Diapositive

Signaalwoorden
Er zijn heel veel meer signaalwoorden dan alleen maar 'toen'. Ook geven verschillende soorten signaalwoorden verschillende verbanden aan:

Slide 14 - Diapositive

UITLEG
Wat zijn signaalwoorden en wat doen ze?
Signaalwoorden geven de lezer een seintje dat
een zin of een alinea 
een opsomming, een tegenstelling, een reden, een conclusie, enz. weergeeft. 
Door signaalwoorden kun je de tekst beter begrijpen en kun jij zelf betere teksten schrijven.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Signaalwoorden
Meest voorkomende signaalwoorden en verbanden

Slide 17 - Diapositive

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, toen, vroeger.

Slide 18 - Diapositive

Opsomming
En, ook, bovendien, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 19 - Diapositive

Tegenstelling
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen

Slide 20 - Diapositive

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 21 - Diapositive


Voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals, zo

Slide 22 - Diapositive

Conclusie
kortom, dus, vandaar dat

Slide 23 - Diapositive

Mindmap maken van signaalwoorden.
Zie voorbeeld (volgende dia).

Slide 24 - Diapositive

Mindmap + zinnen maken
Maak bij elk verband minimaal 2 zinnen met verschillende signaalwoorden.

Bijvoorbeeld: 
Opsomming: Ik ga naar school en ik ga voetballen. Ook ga ik zwemmen.

Slide 25 - Diapositive

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor tegenstelling en maak hier een zin mee.

Slide 26 - Carte mentale

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Maak een zin waar het verband 'oorzaak-gevolg' in staat.

Slide 27 - Carte mentale

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Maak een zin waar het verband 'voorbeeld' in staat.

Slide 28 - Carte mentale

Signaalwoorden
voorbeeld
  • zoals 
  • bijvoorbeeld
opsomming
  • en
  • verder
  • ten eerste
  • tenslotte
tegenstelling
  • maar
  • toch
  • echter
  • hoewel
vergelijking
  • net als
  • evenals
  • zoals
reden/verklaring
  • omdat
  • want
  • daarom
oorzaak-gevolg
  • want
  • doordat
  • daardoor
doel-middel
  • daarmee
  • door middel van
voorwaarde
  • als
  • indien
  • tenzij
tijd
  • vroeger
  • intussen 
  • tijdens
samenvatting
  • al met al 
  • geconcludeerd kan worden dat
  • kortom
conclusie
  • dus
  • tot slot

Slide 29 - Diapositive

Oefenen met signaalwoorden
Pak je tekst van Salevo (social media).
1. Onderstreep alle signaalwoorden die je geleerd hebt. Dit doe je in stilte.
2. Geef jouw tekst met de door jou onderstreepte signaalwoorden aan je buurman/ buurvrouw en kijk het na.
3. Geef elkaars tekst terug en bespreek het samen.

Slide 30 - Diapositive

Signaalwoorden
voorbeeld
  • zoals 
  • bijvoorbeeld
opsomming
  • en
  • verder
  • ten eerste
  • tenslotte
tegenstelling
  • maar
  • toch
  • echter
  • hoewel
vergelijking
  • net als
  • evenals
  • zoals
reden/verklaring
  • omdat
  • want
  • daarom
oorzaak-gevolg
  • want
  • doordat
  • daardoor
doel-middel
  • daarmee
  • door middel van
voorwaarde
  • als
  • indien
  • tenzij
tijd
  • vroeger
  • intussen 
  • tijdens
samenvatting
  • al met al 
  • geconcludeerd kan worden dat
  • kortom
conclusie
  • dus
  • tot slot

Slide 31 - Diapositive

Instructie spel
  • Maak twee teams. Kinderen die een biografie over elkaar schrijven, zitten in verschilende teams
  • Iedereen krijgt pen en papier.
  • Elke beurt heeft elk team een andere leider (tot iedereen is geweest, dan eindigt het spel).
  • Team 1 begint en draait aan het rad.
  • De leider van het team heeft 30 seconden om een zin te maken met het woord dat is gedraaid. 
  • De andere teamleden van team 1 en team 2 bedenken ook een zin en schrijven deze op.
  • Heeft de leider een goede zin gemaakt? Dan krijgt team 1 het aantal punten dat achter het woord staat geschreven.
  • Heeft de leider niks kunnen bedenken? Dan mag hij of zij één kind aanwijzen uit team 1 om zijn of haar zin voor te lezen. Is die zin goed? Dan krijgt team 1 alsnog de punten.
  • Is die zin fout? Dan krijgt team 2 tien seconden om te overleggen welke zin ze gaan gebruiken. Is die goed? dan krijgt team 2 de punten. Is de zin fout? Dan krijgt niemand punten.
  • Het team met de meeste punten aan het einde wint.

Slide 32 - Diapositive

Maak in 30 seconden een zin met...
timer
15:00

Slide 33 - Diapositive

Opdracht
Herschrijf je tekst met een focus op signaalwoorden.
timer
30:00

Slide 34 - Diapositive

Schrijfopdracht

Slide 35 - Diapositive

'verder' is een signaalwoord van opsomming.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quiz

Wat is/ zijn een signaalwoord(en) van: opsommend verband?
A
Ten eerste
B
Bijvoorbeeld
C
Zo
D
tenslotte

Slide 37 - Quiz

Wat is een signaalwoord van: opsomming?
A
Ten eerste
B
Bijvoorbeeld
C
Zo
D
Echter

Slide 38 - Quiz

wat is een signaalwoord van: OPSOMMING
A
ook
B
maar
C
al met al
D
zoals

Slide 39 - Quiz

Nog vragen?

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Lien

Oefenen met signaalwoorden
Hoe kun je oefenen met signaalwoorden? 
Open een website, zoek een nieuwsbericht, pak een recept of een andere tekst en omcirkel zoveel mogelijk signaalwoorden in verschillende kleuren.

Slide 42 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet ik waarom het gebruik van signaalwoorden belangrijk is.
  • kan ik signaalwoorden herkennen.
  • kan ik signaalwoorden toevoegen en aanpassen in mijn eigen tekst.
  • kan ik een originele titel bedenken voor mijn biografie.

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Lien

Zelfstandig werken 3Kader
Lees
de aantekeningen nog eens goed door.
Maak
blz. 11-16, opdr. 1 t/m 8.

Hoe
opdrachten stil maken, zachtjes overleggen mag als je naast iemand zit.
Tijd
20 minuten
Klaar?
ga lekker lezen
Resultaat

Slide 45 - Diapositive

Zelfstandig werken 3Basis
Lees
de aantekeningen nog eens goed door.
Maak
Startopdracht klassikaal doen.
Blz. 84-91, opdracht 1 t/m 6.
Tekst eerst klassikaal lezen!
Hoe
opdrachten stil maken, zachtjes overleggen mag als je naast iemand zit.
Tijd
20 minuten
Klaar?
ga lekker lezen
Resultaat

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Lien

Slide 48 - Lien

Slide 49 - Lien

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Slide 50 - Diapositive

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 51 - Diapositive

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Slide 52 - Diapositive