Grammar 10 Summary of the tenses

Welke Engelse werkwoordstijden ken je?
1 / 13
suivant
Slide 1: Question ouverte
Middelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welke Engelse werkwoordstijden ken je?

Slide 1 - Question ouverte

Summary of the tenses

Doel:

herhaling Engelse werkwoordstijden 

het kunnen toepassen van deze tijden in een Engelse zin.

Slide 2 - Diapositive

Present simple

Tegenwoordige tijd.

Vorm werkwoord: Hele werkwoord of shit rule (he/she/it > ww +s)

He walks to school every day.


Gebruik: feiten, gewoonten, regelmatige gebeurtenissen.

Slide 3 - Diapositive

Present continuous

Tegenwoordige tijd in duurvorm.

Vorm werkwoord: am/are/is + (ww+ing)


He is reading a book at the moment.


Gebruik: als iets nu aan de gang is.
Now, right now, at the moment.

Slide 4 - Diapositive

Past simple

Verleden tijd
Vorm werkwoord: regelmatige ww + ed > worked
onregelmatig ww > 2e vorm > go - went


The weather was terrible yesterday.
They went to the cinema last Saturday.




Slide 5 - Diapositive

Past simple

Gebruik: om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen. De actie loopt niet door in de tegenwoordige tijd!


Verklikwoorden: yesterday, last year, in 2010, an hour ago, etcetera.

Slide 6 - Diapositive

Past continuous

Verleden tijd
Vorm werkwoord: was/were + (ww+ing)

I was watching TV series all night.
It was raining last week.


Gebruik: om te zeggen dat iets in het verleden een tijdje aan de gang was.

Slide 7 - Diapositive

Future doet niet mee!
We gaan de future in dit onderwerp niet toetsen op het SE.

Slide 8 - Diapositive

Present perfect

Voltooid tegenwoordige tijd
Vorm werkwoord: have/has + voltooid deelwoord

Voltooid deelwoord > 2 manieren.
regelmatig ww > + ed
onregelmatig ww > 3e vorm

Slide 9 - Diapositive

Present perfect

Farah has known him for five years.
I'm tired; I haven't slept well.


Gebruik: iets is in het verleden begonnen en loopt nu nog door.
Je merkt het resultaat van een gebeurtenis uit het verleden.
Ervaringen tot nu toe.

Slide 10 - Diapositive

Present perfect

Verklikwoorden:
since, for, always, ever, never, how long, often, sometimes, already, yet, before, recently, lately.


Als deze woorden in de zin staan, dan kun je de present perfect gebruiken. Dubbelcheck of het dan klopt!

Slide 11 - Diapositive

Past perfect

Voltooid verleden tijd

Vorm werkwoord: had + voltooid deelwoord.

Voltooid deelwoord maken? > zie present perfect.


When he arrived at the party Sarah had already left.

Slide 12 - Diapositive

Past perfect
gebruik: om aan te geven dat iets eerder gebeurd is dan iets anders. 
twee gebeurtenissen in de verleden tijd.
1e gebeurtenis = past perfect
2e gebeurtenis = past simple.

Slide 13 - Diapositive