Herhaling lesstof: grammatica - zinsdelen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Wat is stap 1 van de zinsontleding?

Wat stap 2 van de zinsontleding?

Wat is stap 3 van de zinsontleding?

Welke vraag kun je jezelf stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Welke vraag kun je jezelf stellen om het meewerkend voorwerp te vinden?

Noem een vraagwoord dat bij bijwoordelijke bepaling hoort.

Meewerkend voorwerp is altijd een WIE.

Juist

onjuist

Benoem van de volgende zinnen steeds het onderstreepte zinsdeel.

Wie van ons kan het werkstuk morgen aan de leraar overhandigen?

1. wwg
2. ond
3. lv
4. mv

Mijn moeder leest iedere avond mijn broertje een sprookje voor.

1. wwg
2. ond
3. lv
4. bwb

Morgen deelt het promotieteam proefverpakkingen uit aan voorbijgangers.

1. ond
2. lv
3. mv
4. bwb

De eerste paal van het nieuwe winkelcentrum werd afgelopen zaterdag geslagen.

1. wwg
2. ond
3. lv
4. mv

Kimberly liet haar klasgenoten haar gezwachteld been zien.

1. wwg
2. ond
3. lv
4. mv

Ontleed de volgende zinnen volledig. Doe dat als volgt:

(zet een kruisje als het zinsdeel niet in de zin staat)

Pv = 

ow =

wwg=

lv=

 mv=

bwb=

De medewerker van het toeristenbureau legt ons de weg naar het uitkijkpunt uit.

Heb jij voor Eline ook een kroket meegenomen?

Tijdens de uitwisseling in Denemarken heb ik mijn telefoon aan mijn broer gegeven.

Ik geef de medewerker extra salaris.

DE MEDEWERKER =

1. onderwerp
2. bijwoordelijke bepaling
3. meewerkend voorwerp
4. lijdend voorwerp

Je moet je slippers aan de waterkant laten staan.

AAN DE WATERKANT =

1. meewerkend voorwerp
2. bijwoordelijke bepaling
3. onderwerp
4. lijdend voorwerp

Einde