gram. hst 4 T2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Taalverzorging hoofdstuk 4

Het meewerkend voorwerp

bladzijde 106-107

Pak direct de pagina voor je.

Eerst nakijken...

Formuleren hoofdstuk 4

Stuur een foto van je huiswerk.
Kan dat niet, stuur het zo via Teams.

Veel zinnen hebben dezelfde opbouw in het Nederlands

gever/ verteller	pv	cadeau/ boodschap	ontvanger/ luisteraar	rest wg
Jan	geeft	een medaille	aan de winnaar.	-
Ik	wil	een boek	voor mijn moeder	kopen.

gever/ verteller	pv	cadeau/ boodschap	ontvanger/ luisteraar	rest wg
?	stuurt	?	?	X

gever/ verteller	pv	cadeau/ boodschap	ontvanger/ luisteraar	rest wg
?	hebben	?	?	verteld.

gever/ verteller	pv	cadeau/ boodschap	ontvanger/ luisteraar	rest wg
?	heeft	?	?	gemaild.

Zinsontleding

Stap 1: Zoek de pv

Ik heb een cadeau voor haar gekocht.

Stap 2: Zet zinsdeelstrepen

Ik| heb |een cadeau |voor haar| gekocht. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. ander woord voor persoonsvorm
2. alle werkwoorden in de zin en de persoonsvorm
3. alle werkwoorden in de zin zonder de persoonsvorm
4. Een spreekwoord

Zinsdelen

Stap 3: Zoek het werkwoordelijk gezegde (wg)

Alle werkwoorden en de persoonsvorm

(TIP: schrijf als eerste altijd de pv op!)

Ik| heb |een cadeau |voor haar| gekocht. 

wg=heb gekocht

Hoe vind je het onderwerp?

1. Wie/wat + pv?
2. Wie/wat + wg?
3. Wie/wat + pv + ow?
4. Je zoekt de persoon in de zin.

Zinsontleding

Stap 4: Zoek het onderwerp (ow)

Vind je door de vraag Wie/Wat+pv?   (of Wie/Wat+wg?)

Ik| heb |een cadeau |voor haar| gekocht. 

Wie heeft gekocht? --> ik

ow = ik

Zinsontleden

Stap 5: Zoek het lijdend voorwerp (lv)

Stel de vraag Wat/Wie + pv + ow + rest wg?

Ik| heb |een cadeau |voor haar| gekocht. 

Wat heb ik gekocht? --> een cadeau

lv = een cadeau

Wat is het lijdend voorwerp?

Morgen heb ik mijn huiswerk sowieso gemaakt.

! Joost heeft hem een harde klap gegeven. !

Zinsontleden

Stap 6: Het meewerkend voorwerp (mv)

Stel de vraag: Voor wie/Aan wie + pv + ow + lv +rest wg?

Het meewerkend voorwerp is altijd een persoon of bedrijf!

Ik| heb |een cadeau |voor haar| gekocht. 

Voor wie heb ik een cadeau gekocht? --> voor haar

mv = voor haar

Wat is het meewerkend voorwerp
Ik geef mijn oma een lekker stuk taart.

Het meewerkend voorwerp

1. altijd een persoon of bedrijf

2. ontvanger of luisteraar

3. altijd een heel zinsdeel

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik verklapte het geheim aan Kim.

Wat gaan jullie doen? 

- Opdracht 1: Neem de tabel over en vul de zinnen aan. 

-Opdracht 2: is het onderstreepte deel ow, lv of mv? 

-Opdracht 3: mv of niet? Noteer ja of nee.