Bezittelijk voornaamwoord: 2e klas sept 2023

Geef voorbeelden van het bezittelijk voornaamwoord in het Nederlands:
1 / 32
suivant
Slide 1: Carte mentale
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Geef voorbeelden van het bezittelijk voornaamwoord in het Nederlands:

Slide 1 - Carte mentale

Stencil
Bezittelijk voornaamwoord

Herhalen en oefenen met stencil.

Maak het stencil.

Slide 2 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden
mannelijk of vrouwelijk?
ma chaise      et   mon mur

ton balcon     et  ton bureau

ta  voiture  et   sa cuisine

Slide 3 - Diapositive

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 4 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 5 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 6 - Quiz

Landennamen:
Alle landennamen hebben in het Frans een lidwoord dat je erbij noteert:

België = la Belgique                                                  
Luxemburg = le Luxembourg
Zwitserland = la Suisse
Nederland = les Pays-Bas (la Hollande)
Marokko = le Maroc
Turkije = la Turquie
Frankrijk = la France
Spanje = l'Espagne



Slide 7 - Diapositive

Landennamen:
Als je de voorzetsels "in" en "naar" wil gebruiken in een zin dan moet je goed weten of een landennaam mannelijk, vrouwelijk of meervoud is:

Ik ga naar België.                     =    Je vais en Belgique.                                                  
Jij gaat naar Luxemburg.         =     Tu vas au Luxembourg.
Hij is in  Zwitserland                 =     Il est en Suisse.
Wij zijn in Nederland                =     Nous sommes aux Pays-Bas 

Bij een plaatsnaam gebruik je het voorzetsel "à" :  à Amsterdam, à Paris




Slide 8 - Diapositive

Familieleden:
de vader         = le père                        de zoon      = le fils
de moeder      = la mère                       de dochter  = la fille
de broer          = le frère                        de jongen   = le garçon
de zus             = la soeur                      het meisje   = la fille
de tante           = la tante                       de vriend    = le copain
de oom            = l'oncle                         de vriendin = la copine
de neef            = le cousin                     de vriend    = l'ami
de nicht           =  la cousine                   de vriendin = l'amie

Slide 9 - Diapositive

Stukjes van zinnen:
In de woordenlijst staat bijvoorbeeld:  misselijk zijn - avoir mal au coeur

Het werkwoord "avoir" kun je vervoegen. Dat betekent dat je varianten van dit stukje zin op je toets moet kunnen vervoegen. Hiermee laat je zien dat je de grammatica kan toepassen.

Jullie zijn misselijk.         = Vous avez mal au coeur.
Zoek in Apprendre 6 et 8 nog een paar van deze vormen en schrijf ze op!

Slide 10 - Diapositive

Stukjes van zinnen:
Ik open = j'ouvre      bijvoorbeeld         Ik open de deur = J'ouvre la porte.

Kamperen = faire du camping    Wij kamperen = nous faisons du camping

Slide 11 - Diapositive

Woordvolgorde:
In een Franse zin staan bijna altijd alle werkwoorden bij elkaar en is er een vaste woordvolgorde in alle zinnen:

Voorbeeld:
Jij hebt gisteren twee kaartjes gekocht op het perron naar Parijs.
Hier tu as acheté deux billets à la gare pour Paris.

Slide 12 - Diapositive

Vertaal: Jij hebt vandaag een grote tent gekocht in een winkel in Utrecht.

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal: Mijn zus gaat de auto vandaag parkeren.

Slide 14 - Question ouverte

Voorzetsels
Het boek is van mijn broer. =  Le livre est de mon frère.
Het boek is voor mijn zus.   =  Le livre est pour ma soeur.
Mijn boek is op school.         = Mon livre est à l'école.
Mijn boek ligt op de tafel.      = Mon livre est sur la table.
Mijn boek zit in mijn tas.        = Mon livre est dans mon sac.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Le pronom possessif!
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz. Ze geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier of instantie en een zelfstandig naamwoord. De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: 
mijn kat                     haar kat                     jullie kat


Slide 17 - Diapositive

Uitzondering op de regel!
Zelfstandige naamwoorden die vrouwelijk zijn en met een klinker beginnen.  De klinkers zijn:  a u o e i h
Voorbeelden: 
mon amie / ton usine /  son opinion / mon école / 
ton idole / son idée / mon histoire.
                        son adresse / ton histoire / mon opinion

Slide 18 - Diapositive

.......(onze) soir
......(jouw) histoire 
...... (mijn) anniversaire
...... (onze) chats
...... (jouw) belle-mère
..... (hun) choix
leur
ta
nos
notre
mon
ton

Slide 19 - Question de remorquage

Jouw vader (père)
A
ton père
B
ta père
C
tes père
D
son père

Slide 20 - Quiz

Mijn zus (soeur)
A
mon soeur
B
ma soeur
C
mes soeur
D
sa soeur

Slide 21 - Quiz

Haar broer (frère)
A
son frère
B
ses frère
C
sa frère
D
mon frère

Slide 22 - Quiz

Mijn vriendin (amie)
A
ma amie
B
mon amie
C
mes amie
D
ton amie

Slide 23 - Quiz

...(jouw) carte bancaire
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 24 - Quiz

...(mijn) livre
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 25 - Quiz

...(uw) voiture
A
votre
B
vos
C
notre
D
nos

Slide 26 - Quiz

...(onze) parents
A
leur
B
leurs
C
notre
D
nos

Slide 27 - Quiz

...(hun) livres
A
son
B
ses
C
leur
D
leurs

Slide 28 - Quiz

...(mijn) amie
A
ma
B
ton
C
mon
D
ta

Slide 29 - Quiz

...(haar) école
A
sa
B
son
C
ses

Slide 30 - Quiz

...(zijn) glace
A
son
B
ses
C
sa

Slide 31 - Quiz

Vertaal: Haar broer heeft zijn tent.

Slide 32 - Question ouverte