4.3 Crisis in de jaren '30 (24-25)
1 / 26
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
0
Slide 2 - Vidéo
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Vidéo
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Vidéo
Zet de zinnen in de goede volgorde.
1
2
3
4
5
Bedrijven hebben te grote voorraden en moeten mensen ontslaan.
Bedrijven moeten nog meer mensen ontslaan.
Mensen lenen geld om spullen te kopen.
Nog meer mensen raken werkloos.
Werkloze mensen kopen weinig producten meer.
Slide 11 - Question de remorquage
Vul aan:
Amerika leende geld aan Duitsland en andere Europese landen ...
Amerika leende geld aan Duitsland en andere Europese landen ...
A
...want dan konden ze de herstelbetalingen betalen en de economie weer oppakken.
B
...want dan konden ze brood kopen.
C
...want dan konden ze veel geld sparen.
D
...want dan konden ze een sterk leger maken.
Slide 12 - Quiz
Wat is een economische crisis?
A
Als het heel goed gaat met de economie en iedereen werk heeft.
B
Als het heel goed gaat met de economie, maar niet iedereen werk heeft.
C
Als het heel slecht gaat met de economie en iedereen werk heeft.
D
Als het heel slecht gaat met de economie en veel mensen werkloos zijn.
Slide 13 - Quiz
Vul aan:
Als je werkloos bent dan ...
Als je werkloos bent dan ...
A
...heb je geen werk.
B
...heb je werk.
C
...ben je rijk.
D
...heb je veel leningen.
Slide 14 - Quiz
Met welke gebeurtenis begon de economische crisis van de jaren dertig?
A
Met zwarte maandag, aandelen waren ineens niets meer waard.
B
Met zwarte donderdag, aandelen waren ineens niets meer waard.
C
Met zwarte zaterdag, aandelen waren ineens super veel geld waard.
D
Met zwarte donderdag, aandelen waren ineens super veel geld waard.
Slide 15 - Quiz
Gevolg op korte of lange termijn?
De Verenigde Staten leenden geen geld meer aan Duitsland.
De Verenigde Staten leenden geen geld meer aan Duitsland.
A
Korte termijn (1 jaar)
B
Lange termijn (5-10 jaar)
Slide 16 - Quiz
Gevolg op korte of lange termijn?
Veel Duitsers wilden een sterke leider.
Veel Duitsers wilden een sterke leider.
A
Korte termijn
B
Lange termijn
Slide 17 - Quiz
Gevolg op korte of lange termijn?
Veel mensen raakten werkloos.
Veel mensen raakten werkloos.
A
Korte termijn
B
Lange termijn
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Diapositive
Als het slecht gaat met de economie en daardoor veel mensen werkloos en arm zijn, noemen we ...
A
...een herstelbetaling
B
...pech voor deze mensen
C
...een economische crisis
D
...een pandemie
Slide 20 - Quiz
Leg in je eigen woorden uit wat een economische crisis is.
Slide 21 - Question ouverte
Slide 22 - Diapositive
Wat gebeurde er in 1929?
A
De beurs stortte in waardoor aandelen niets meer waard waren.
B
Zwarte donderdag gebeurde, waardoor een economische crisis kwam.
C
Amerika kon geen geld meer lenen aan Duitsland.
D
Al deze antwoorden zijn goed.
Slide 23 - Quiz
Waarom was juist in Duitsland deze economische crisis zo zwaar?
Slide 24 - Question ouverte
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 25 - Question ouverte
Stel 1 vraag over de lesstof die je niet goed hebt begrepen.
