3. Werkwoorden persoonsvorm TT en VT

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6-8

Werkwoordspelling

Doel van deze les

Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd schrijven.

Even herhalen: wat is de persoonsvorm?

De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord van de zin.

Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer?

- Vraagzin maken

- Tijdproef

- Getalproef

Tegenwoordige Tijd

Bij ik en als je/jij erachter staat  --> ik vorm

Dus: ik fiets en fiets je?

Bij jij, hij, zij, u, het meisje, de buurman --> ik vorm + t

Dus: hij fietst, het meisje fietst

Bij wij, jullie, zij (mv), de jongens --> hele werkwoord

Dus: wij fietsten, de jongens fietsen

 Verleden Tijd sterke ww

Deze moet je uit het hoofd leren.

Bij 1 persoon, dus ik, hij, jij, zij, het meisje, de buurman --> enkelvoud

liep, sliep, zong, keek, las

Bij meer personen, dus wij, jullie, de jongens, de moeders --> meervoud

liepen, sliepen, zongen, keken, lazen

Verleden tijd bij zwakke ww

1. Maak de ik-vorm

2. Staat de laatste letter in 't kofschip-x?

 ja     --> + te

 nee --> + de

3. Is het onderwerp meervoud?

 ja    --> +n

Eerst even oefenen

En nu door elkaar. Als er geen tijd genoemd staat vul je de tegenwoordige tijd in. Als je de verleden tijd in moet vullen dan kun je dat zien aan de zin.

(zijn)
Ik ...... heel lief.

(kleuren)
Afgelopen weekend ..... je bij oma thuis.

(fluisteren)
Jij ...... gisteren veel te hard.

(zoeken)
Laurens ..... zijn hondje.

(houden)
Gisteren ...... jij mijn zusje voor de gek.

(wierpen)
Vorige week ..... de bal steeds te hoog.

(redden)
De jongen ........ de poes uit het water.

(antwoorden)
De kinderen ........ gisteren op de vraag van de man.

Verleden tijd bij zwakke ww

1. Maak de ik-vorm   antwoord

2. Staat de laatste letter in 't kofschip-x?

 ja     --> + te

 nee --> + de               antwoordde

3. Is het onderwerp meervoud?

 ja    --> +n                     antwoordden

Laat het zien!

Maak het werkblad.

Bij vragen lees nog een keer of overleg met je buurman/vrouw.

Ben je klaar? 

Dan ga je aan de slag met de weektaak

Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige tijd en verleden tijd schrijven.

Dat begrijp ik nog niet helemaal. Ik heb hulp nodig.

Ik begrijp het bijna. Soms heb ik nog hulp nodig.

Ik begrijp het. Maar soms maak ik nog een fout.

Ik begrijp het perfect. Ik zou het kunnen uitleggen aan anderen.

Goed gewerkt!!