Woordenschat h6: zoeken in een woordenboek

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je leert de woordraadstrategieën van H1 t/m H5.
  • Je leert woordbetekenissen opzoeken in een woordenboek.

Slide 2 - Diapositive


Deze les:

  • Huiswerk nakijken
  • Instructie
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk nakijken
Maak oefening 3 t/m 6 vanaf blz. 130.

Slide 4 - Diapositive

H6: zoeken in een woordenboek
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je in de tekst naar de betekenis zoeken. In hoofdstuk 1 tot en met 5 heb je hiervoor vijf manieren geleerd. 

H1: een synoniem zoeken
H2: een omschrijving zoeken
H3: een voorbeeld zoeken
H4: een tegenstelling zoeken
H5: een bekend woorddeel zoeken

Vind je de betekenis dan nog niet? Gebruik dan een (online) woordenboek.

Slide 5 - Diapositive


Terugblik:
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je opzoek gaan naar een bekend deel van het woord. Dat kan bij woorden met een: voor- of achtervoegsel en bij samengestelde woorden

Slide 6 - Diapositive

Zoeken in het woordenboek
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je in de tekst naar de betekenis zoeken. 
In hoofdstuk 1 tot en met 5 heb je hiervoor vijf manieren geleerd. 
Vind je de betekenis niet in de tekst? Gebruik dan een woordenboek.

Zoek in het woordenboek de betekenis van een woord bij:
  1. • het hele werkwoord (aangeschaft bij aanschaffen)
  2. • het enkelvoud van het woord (certificaten bij certificaat)
  3. • de korte vorm van het woord (commerciële bij commercieel)
  4. • een deel van de samenstelling (gezondheidsrisico bij gezondheid en/of risico)

In het woordenboek staan bij een woord vaak meerdere betekenissen. 
Je moet dan de betekenis kiezen die in de tekst past.

Bijvoorbeeld: Als je tandvlees bloedt tijdens het poetsen, is het meestal ontstoken.
ontsteken betekent:
  1. iets aansteken
  2. rood worden en opzwellen door een besmetting
  3. ontvlammen

Ontstoken betekent in deze zin: rood worden en opzwellen door besmetting met ziekteverwekkende bacteriën.

Slide 7 - Diapositive

I

Om teksten goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om figuurlijk taalgebruik te herkennen.


Wanneer je zinnen met een figuurlijke betekenis letterlijk opvat, dan is het moeilijk om de tekst te begrijpen.

Slide 8 - Diapositive

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ook wel beeldspraak genoemd

Slide 9 - Diapositive

Helaas kwam er geen kip naar de tennisles


LETTERLIJKe betekenis:

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de tennisles


FIGUURLIJKe betekenis:

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 10 - Diapositive

UITDRUKKINGEN


- als je niet weet wat een uitdrukking betekent, dan zoek je in het woordenboek naar het eerste belangrijke zelfstandig naamwoord uit de uitdrukking.

Slide 11 - Diapositive

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Je ontvangt een email waarin de bestelling wordt BEVESTIGD.
A
bevestiging
B
bevestigen
C
bevestigt

Slide 12 - Quiz

Ergens geen doekjes om winden.

(bij welk woord zoek je de betekenis in het woordenboek?)
A
ergens
B
doek
C
geen
D
wind

Slide 13 - Quiz

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Ik wordt gek van al die ADVIEZEN om gezonder te leven.
A
advies
B
adviezen
C
adviseren

Slide 14 - Quiz

Iemand in de kou laten staan.

(bij welk woord zoek je de betekenis in het woordenboek?)
A
iemand
B
kou
C
laten
D
staan

Slide 15 - Quiz

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Heb je het nieuwe FACEBOOKPROFIEL van Maja al gezien?
A
Facebook
B
profiel
C
Facebook en profiel
D
Facebook en profileren

Slide 16 - Quiz

Welk woord zoek je op in het woordenboek om achter de betekenis te komen?

Goed beslagen ten ijs komen.
A
Goed
B
ijs
C
beslagen
D
komen

Slide 17 - Quiz

Welk woord zoek je op in het woordenboek om achter de betekenis te komen?

De bloemetjes buiten zetten
A
bloemetjes
B
buiten
C
zetten

Slide 18 - Quiz

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Tijdens de natuurkundeles deed de docent een EXPERIMENTJE.
A
experimenteren
B
experimentje
C
experiment
D
experimenten

Slide 19 - Quiz



Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

processen
A
processen
B
proces
C
procederen

Slide 20 - Quiz



Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

Hij beïnvloedt zijn vrienden.
A
beïnvloedt
B
beïnvloeden
C
invloed

Slide 21 - Quiz



Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

bacteriën
A
bacteriën
B
bacterieel
C
bacterie

Slide 22 - Quiz

Bij welke 2 woorden zoek je in het woordenboek? verkeersdeelnemer vind je bij:

A
verkeer
B
verkeren
C
verkeersdeelnemer
D
deelnemer

Slide 23 - Quiz

bij welk woord zoek je iets op in het woordenboek?

"bevond"zoek je bij
A
bevind
B
bevindt
C
bevinden
D
bevonden

Slide 24 - Quiz


Opdracht 13.1
Lees de zin hieronder. Stel, je wilt de onderstreepte woorden opzoeken in een woordenboek. Bij welke grondwoorden zoek je?
  Borus had bijzonder werk: hij kalibreerde (1) meetinstrumenten op de geijkte temperatuur.



A
kalibreerde
B
kalibreer
C
kaliber
D
kalibreren

Slide 25 - Quiz

Op welke vorm van een woord kun je NIET zoeken in het woordenboek?
A
Het hele werkwoord
B
Het meervoud van het woord
C
Een deel van een samenstelling
D
Het enkelvoud van het woord

Slide 26 - Quiz

Bij welk woord zoek je in het woordenboek de betekenis van
'aangeschaft'?
A
geschaft
B
aangeschaft
C
aanschaffen
D
schaft aan

Slide 27 - Quiz

Huiswerk:

Maak 
opdracht 2 en 3 
(155-156)

Slide 28 - Diapositive