Jeugdjournaal: quiz juni (met LessonUp en wisbordjes)

Jeugdjournaal: quiz
zaterdag 22 oktober
en
zondag 23 oktober
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Jeugdjournaal: quiz
zaterdag 22 oktober
en
zondag 23 oktober

Slide 1 - Diapositive

Over welke onderwerpen gaat de quiz, denk je? Typ één onderwerp.

Slide 2 - Question ouverte

Programma
1)    Woorden noemen bij een video.
2)    De woorden bespreken met de leerlingen in je groepje.
3)    Video's opnieuw bekijken en bij één video:
A)   Twee of meer woorden typen.
B)   Of één of meer zinnen typen.
C)   Of een samenvatting van maximaal drie zinnen typen.
4)    Terugkijken naar de doelen.

Slide 3 - Diapositive

Doelen
1) Je kunt respectvol samenwerken in een groepje.​
2) Je kunt bij één van de video's: 
A) twee of meer woorden typen, die je niet eerder zelf
     genoemd hebt;
B) of één of meer zinnen typen;
C) of een samenvatting van maximaal drie zinnen typen.

Slide 4 - Diapositive

Samenwerken
1)  Kies een voorzitter en een schrijver.
2)  Kijk naar de video.​
3)  Lees de beginletter(s). Denk een halve minuut in stilte na.
4)  Noem één woord als de voorzitter je naam noemt.
     Kies zelf het nummer.
5)  Praat samen over het woord.
6)  Schrijf bij elk nummer één woord.

Slide 5 - Diapositive

Taken van de voorzitter
1)   Geef eerst een beurt aan een leerling​,
      die nog niet zo lang in de ISK zit.​
2)   Zorg ervoor dat alle leerlingen om de
      ​beurt een woord kunnen noemen. ​
3)   Zorg ervoor dat alle leerlingen meedoen.​

Slide 6 - Diapositive

Wat kan de voorzitter zeggen?
....  is aan de beurt.
…, jij bent aan de beurt.​​
…, wat denk jij?​
…, denk jij dat ook?​
...., ben je het ermee eens?

Slide 7 - Diapositive

Wat kun je zeggen?
Ik denk dat ook.​
Ik ben het ermee eens.
Ik denk dat het niet goed is.​
Ik ben het er niet mee eens.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Lien

Slide 10 - Diapositive

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Sommige gezinnen zijn in de vakantie een dagje weg geweest, bijvoorbeeld naar een zwembad of 1) p___. De gezinnen 2) b___ nu minder geld aan eten en drinken als ze een dagje weg zijn. Ze kopen 3) e___ en 4) d___ in de supermarkt en nemen het mee. Want alles is 5)* d___ geworden. Je kunt nu voor hetzelfde geld minder kopen dan eerst. Het geld wordt minder waard. Dat noem je 6)* ___.

Slide 11 - Diapositive

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Sommige gezinnen zijn in de vakantie een dagje weg geweest, bijvoorbeeld naar een dierentuin of 1) pretpark. De gezinnen 2) besteden nu minder geld aan eten en drinken als ze een dagje weg zijn. Ze kopen 3) eten en 4) drinken in de supermarkt en nemen het mee. Want alles is 5)* duurder geworden. Je kunt nu voor hetzelfde geld minder kopen dan eerst. Het geld wordt minder waard. Dat noem je 6)* inflatie.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Soms kunnen grapjes minder leuk zijn voor sommige mensen. Bijvoorbeeld als mensen zich daardoor buitengesloten of 1) uitgelachen voelen. Het is belangrijk dat 2) grapjes voor iedereen 3) leuk zijn. De organisatie van de Week tegen 4) pesten hoopt dat veel schoolklassen over dit onderwerp gaan 5) praten.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Lien

Slide 16 - Diapositive

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Een Australische rechter heeft gezegd welke straf wielrenner Mathieu van der Poel krijgt voor het 1) d__ van twee kinderen. De Nederlander moet een 2) b__ van ruim 1000 euro betalen. Hij was in Australië voor het WK 3) w__. Toen hij de avond voor de 4) w__ vroeg wilde slapen, werd hij wakker door twee meisjes van 13 en 14 jaar. Volgens Van der Poel maakten ze veel 5) l__. 

Slide 17 - Diapositive

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Een Australische rechter heeft gezegd welke straf wielrenner Mathieu van der Poel krijgt voor het 1) duwen van twee kinderen. De Nederlander moet een 2) boete van ruim 1000 euro betalen. Hij was in Australië voor het WK 3) wielrennen. Toen hij de avond voor de 4) wedstrijd vroeg wilde slapen, werd hij wakker door twee meisjes van 13 en 14 jaar. Volgens Van der Poel maakten ze veel 5) lawaai. 

Slide 18 - Diapositive

Vragen?
Heb je nog vragen?

Slide 19 - Diapositive

Opdracht
Kies één van de video's.
Typ twee of meer woorden, die je niet eerder genoemd hebt.
Of typ één of meer zinnen.
Of typ een samenvatting van maximaal drie zinnen.
Denk hier eerst een halve minuut in stilte over na.

Slide 20 - Diapositive

Typ twee of meer woorden of één of meer zinnen
of een samenvatting van maximaal drie zinnen.

Slide 21 - Question ouverte

Ik kan respectvol samenwerken in een groepje.
A
Ik kan het een beetje.
B
Ik kan het goed.

Slide 22 - Quiz

Ik kan een bijdrage leveren, want ik kan bij elk onderwerp minimaal één woord noemen.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Dit onderwerp vind ik het interessantst.
A
de scheidsrechter
B
het songfestival
C
de vluchtelingenopvang

Slide 24 - Quiz

Ik vind het leuk om in een groepje de quiz van het jeugdjournaal te doen.
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz