26 nov.: start Grammatica cursus 5 Woordsoorten 5.3 en 5.5

26 nov. - start Grammatica cursus 5 Woordsoorten 5.3 en 5.5

Mavo 2 periode 2

week 13 1e les (26 november)

1 / 39

Slide 1: Diapositive

NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

26 nov. - start Grammatica cursus 5 Woordsoorten 5.3 en 5.5

Mavo 2 periode 2

week 13 1e les (26 november)

Slide 1 - Diapositive

Welkom

plattegrond: Van mentor???

timer

5:00

Slide 2 - Diapositive

Planning

Lezen: eigen leesboek!

Startopdracht: 4 presentaties

Grammatica cursus 5 Woordsoorten

~pauze~

Inoefenen en zelfstandig oefenen

Afsluiting

timer

10:00

Slide 3 - Diapositive

Startopdracht

We luisteren naar de presentaties van:

Dayana

Charlotte

Jayfiano

Geert

morgen: Mees, Lenny, Arthur, Tobias

timer

5:00

Presentaties 3 dec.:

Presentaties 4 dec.:

Slide 4 - Diapositive

Instructie woordsoorten

Elk woord hoort bij een 'soort':

bijv. lopen = een werkwoord

Welke kennen we nog meer ? >>>

Slide 5 - Diapositive

werkwoord

Woordsoorten

Slide 6 - Carte mentale

Doel 5 Grammatica

Je leert verschillende woordsoorten kennen en herkennen:

voegwoorden
persoonlijk voornaamwoorden
bezittelijk voornaamwoorden
aanwijzend voornaamwoorden
vragend voornaamwoorden

Je kent al de woordsoorten: werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel.

Slide 7 - Diapositive

Grammatica: Woordsoorten

werkwoord: wat iets of iemand doet of overkomt. (ww met onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, zijn, mogen)
lidwoord: de, het, een
zelfstandig naamwoord: mens, dier, ding, gevoel. Kan je de, het of een vóór zetten, meervoud en verkleinwoord van maken. Ook namen.
bijvoeglijk naamwoord: zegt iets van een zn. De rode auto. De hond is groot. De houten deur.
voorzetsel: de 'kooi-woordjes': in, op, onder, tussen, naast,

Slide 8 - Diapositive

Cursus 5 Woordsoorten blz. 201

Vandaag 3 woordsoorten erbij leren:

6. het voegwoord
7. het persoonlijk voornaamwoord
8. het bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Diapositive

5 § 3 Het voegwoord blz. 202

voegt twee woorden, appels of peren,

voegt woordgroepen, de blije winnaar en de teleurgestelde verliezer

voegt zinnen aan elkaar, Hij bestelt een vegetarische pizza, want hij eet

geen vlees. Als zijn pizza er lekker uitziet, neem ik er ook zo één.

Andere voegwoorden:

terwijl, zodat, nadat, toen, maar, dus

Slide 10 - Diapositive

5 § 5 Het persoonlijk voornaamwoord blz. 206

persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw):

verwijst naar een persoon, dier of ding!

Die salto doet Bart jou niet na.

Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.

Ik heb jouw bericht ontvangen, maar het nog niet gelezen.

ik, jij/je, u, zij/ze, wij/we, jullie, hun, hem, haar, u, ons, enz.

Slide 11 - Diapositive

5 § 5 Het bezittelijk voornaamwoord blz. 206

bezittelijk voornaamwoord (pers.vnw):

geeft aan van wie iets is!

mijn jas

jouw vader

hun huis

! Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord !

ons/onze, uw, zijn, haar, jullie,

Slide 12 - Diapositive

Inoefenen

voegwoord: blz. 202 opdr. 3

pers.vnw. en bezit.vnw.:

blz.206 opdracht 1

Schrijf de antwoorden in je schrift.

timer

15:00

Slide 13 - Diapositive

~pauze~

timer

5:00

Slide 14 - Diapositive

Aan het werk

blz. 203 opdracht 4

blz. 207 opdracht 2

Schrijf de antwoorden in je schrift.

timer

15:00

Slide 15 - Diapositive

Aan het werk

Werk aan je A4 over het boek dat je hebt gelezen het volgende:

Titel en schrijver
De setting en sfeer
Welk soort perspectief?
Wat is de tijdsvolgorde?
Naam en klas

Inleveren via SOM inleveropdracht.

timer

5:00

WEL/NIET ????

Slide 16 - Diapositive

Afsluiting

Check de doelen bij jezelf:

Ik weet wat woordsoorten zijn.
Ik ken het werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en het voorzetsel.
Ik herken het voegwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord en het vragend voornaamwoord.

timer

5:00