NE 1B - WS H3 (les 4)

Welkom
Nederlands
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Lezen

Slide 2 - Diapositive

Programma
Opdrachten bespreken (10 minuten).
  • Boek en opdracht gekozen?
  • 10 woorden uit woordenschat hst 1 in schrift Nederlands?

Woordenschat H2
  • LessonUp-quiz (10 minuten).
  • Opdrachten afmaken en nakijken (15 minuten).
  • Woordenlijst aanvullen met moeilijke woorden uit woordenschat hst 2 (10 minuten).

Woordenschat H3
  • Nieuwe theorie (5 minuten).
  • Opdrachten maken (20 minuten). 

Lesdoel
  • Na deze les kun je de betekenis van een woord afleiden uit voorbeelden uit de tekst.

Slide 3 - Diapositive

Wat betekent verticaal?
A
van links naar rechts
B
van boven naar beneden
C
van linksonder naar rechtsboven
D
taal over de horizon

Slide 4 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
bovendien
B
tevens
C
echter
D
ook

Slide 5 - Quiz

Wat betekent plaatsvinden?
A
Iets op een plaats vinden.
B
De plaats vinden.
C
Er gebeurt iets.
D
Iets vindt een plaats.

Slide 6 - Quiz

Welk woord hoort bij deze zin?
De gladheid zorgde voor veel problemen.
A
reageren
B
mogelijkheid
C
direct
D
veroorzaken

Slide 7 - Quiz

Wat betekent de volgende zin?
Hij wil zijn hart luchten.
A
Hij wil iets belangrijks bespreken.
B
Hij wist niet hoe hij moest reageren.
C
Hij verzon een verhaal.
D
Hij vond het heel gemakkelijk.

Slide 8 - Quiz

Wat is de grondwet?
A
wet met regels die voor de grond gelden
B
wet met de belangrijkste regels
C
wet met regels tegen bodemveronreiniging
D
wet met alle regels die bestaan

Slide 9 - Quiz

Noem drie plekken waar je de betekenis van een moeilijk woord kunt zoeken.

Slide 10 - Question ouverte

De lessen gaan uiteraard door.
A
De lessen gaan misschien door.
B
De lessen gaan altijd door.
C
De lessen gaan natuurlijk door.
D
De lessen gaan in het uiterste geval door.

Slide 11 - Quiz

Wat is een synoniem voor reageren?

Slide 12 - Question ouverte

Welk woord past niet in deze zin?
Je moet niet door rood rijden. Dat is verboden en het is ... gevaarlijk.
A
soms
B
eveneens
C
bovendien
D
ook

Slide 13 - Quiz

Wat is een synoniem voor verwijderen?

Slide 14 - Question ouverte

Waaraan herken je voorbeelden in de zin niet?
A
haakjes, komma's, streepjes
B
woorden als bijvoorbeeld en zoals
C
dubbele punt
D
vetgedrukte woorden

Slide 15 - Quiz

Geef drie voorbeelden van het openbaar vervoer.

Slide 16 - Question ouverte

Welk woord hoort er niet bij?
De jongeren amuseren zich.
A
muziek maken
B
plezier hebben
C
het naar hun zin hebben
D
leuke dingen doen

Slide 17 - Quiz

Wat woord hoort er het beste bij?

attractie
A
trekken
B
tractor
C
leuk
D
traktatie

Slide 18 - Quiz

Schrijf de zin opnieuw en gebruik drie synoniemen.
De auteur schreef een nieuwe pagina met illustraties.

Slide 19 - Question ouverte

Je moet naar mij luisteren omdat ik de docent ben. Bovendien ben ik ouder. Wat betekent bovendien?
A
natuurlijk
B
daarom
C
bovenste
D
ook

Slide 20 - Quiz

Wat betekent de volgende zin?
Hij stond met zijn mond vol tanden.
A
Hij zat de hele tijd te praten.
B
Hij wist niet hoe hij moest reageren.
C
Hij verzon een verhaal.
D
Hij vond het heel gemakkelijk.

Slide 21 - Quiz

Wat zijn synoniemen?
A
één woord met twee betekenissen
B
twee woorden met twee betekenissen
C
één woord met één betekenis
D
twee woorden met één betekenis

Slide 22 - Quiz

Waar zoek je de betekenis van een moeilijk woord eerst?
A
in de zin zelf
B
in het woordenboek
C
in de vorige zin
D
in de volgende zin

Slide 23 - Quiz

Welk woord past bij de zin?
Haar vriendinnen vonden de nieuwe kleren van Jet ouderwets.
A
kritiek
B
gemeen
C
ondeugend
D
pesten

Slide 24 - Quiz

Wat betekent de volgende zin?
Hij vond het een fluitje van een cent.
A
Hij zat de hele tijd te praten.
B
Hij wist niet hoe hij moest reageren.
C
Hij verzon een verhaal.
D
Hij vond het heel gemakkelijk.

Slide 25 - Quiz

Woordenschat H2
Leerdoel
  • Je kunt de betekenis van een woord in de tekst vinden.
  • Je kent de betekenis van de woorden uit Woordenschat H1 en H2.

Uitleg
  • Soms staat de betekenis van een woord in de zin uitgelegd (vaak tussen haakjes of komma's).
  • Soms staat de betekenis van een woord in de volgende zin uitgelegd.
  • Soms staat de betekenis van een woord in de vorige zin uitgelegd.

Bekijk de voorbeelden op blz 64.

Slide 26 - Diapositive

Woordenschat H2
Leerdoel
  • Je kunt de betekenis van een woord in de tekst vinden.
  • Je kent de betekenis van de woorden uit Woordenschat H1 en H2.

Uitleg
  • Soms staat de betekenis van een woord in de zin uitgelegd (vaak tussen haakjes of komma's).
  • Soms staat de betekenis van een woord in de volgende zin uitgelegd.
  • Soms staat de betekenis van een woord in de vorige zin uitgelegd.

Bekijk de voorbeelden op blz 64.

Slide 27 - Diapositive

Woordenschat H3
Leerdoel
  • Je kunt de betekenis van een woord uit voorbeelden in de tekst afleiden.
  • Je kent de betekenis van de woorden uit Woordenschat hst 1, hst 2 en hst 3.

Uitleg
  • Voorbeelden kunnen tussen haakjes, komma's of streepjes staan: Op christelijke feestdagen (Kerst, Pasen, Pinksteren) hoef je niet naar school.
  • Voorbeelden kunnen ingeleid worden met woorden als bijvoorbeeld of zoals: Op christelijke feestdagen, zoals Kerst en Pasen, hoef je niet naar school.
  • Voorbeelden kunnen na een dubbele punt komen: Op deze christelijke feestdagen hoef je niet naar school: Kerst, Pasen en Pinksteren.

Slide 28 - Diapositive

Woordenschat H3
Leerdoel
  • Je kunt de betekenis van een woord uit voorbeelden in de tekst afleiden.
  • Je kent de betekenis van de woorden uit Woordenschat hst 1, hst 2 en hst 3.

Opdracht
  • Lees de theorie aandachtig (blz 102).
  • Maak opdracht 1 en 2 (blz 102-103) alleen.
  • Vergelijk je antwoorden.
  • Maak opdracht 3-5 (blz 105) samen.

Slide 29 - Diapositive

Programma
Opdrachten bespreken (10 minuten).
  • Boek en opdracht gekozen?
  • 10 woorden uit woordenschat hst 1 in schrift Nederlands?

Woordenschat H2
  • LessonUp-quiz (10 minuten).
  • Opdrachten afmaken en nakijken (15 minuten).
  • Woordenlijst aanvullen met moeilijke woorden uit woordenschat hst 2 (10 minuten).

Woordenschat H3
  • Nieuwe theorie (5 minuten).
  • Opdrachten maken (10 minuten).

Controle lesdoel
  • Noem vier verschillende manieren om de betekenis van een woord te raden.

Slide 30 - Diapositive

Huiswerk
Schrijf in je agenda
  • Maak de opdrachten van woordenschat hst 2 nogmaals online.

Slide 31 - Diapositive