Herhaling werkwoordspelling pv tt pv vt

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

… je dat we nog even moeten wachten, of zullen we maar gaan?

1. vindt
2. vint
3. vind
4. findt

Jij … met Bert mee, en ik met Mieke.

1. rijdt
2. rijd
3. rijt
4. reidt

Het huis ... vandaag geschilderd.

1. word
2. wort
3. woord
4. wordt

... je grote broer binnenkort vader?

1. Wordt
2. word
3. woord
4. wort

Het schaap (blaten) klagelijk.

1. blaat
2. blaatt
3. blat
4. bla

berispen (t.t.)
Waarom ... je vader Karel?

Houden (t.t.)
... de agent al het verkeer tegen?

Vinden (t.t.)
... jij dat een fijne school?

geloven, vertellen (v.t.)
Ik ... niet wat karel mij ...

breien (v.t.)
Mijn moeder ... een trui.

vertonen (v.t.)
Vanavond ... Karel zijn nieuwe dia's.

praten (v.t.)
De jongens ... de hele avond.

bidden (v.t.)
Mijn oma ... altijd voor het eten.