VOORZETSELS

 voorzetsels
1 / 7
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 7 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

 voorzetsels

Slide 1 - Diapositive

Voorzetsels
Een voorzetsel geeft tijd, plaats of reden/oorzaak aan.
plaats: op de tafel, in de kast, bij het hek etc.
tijd: om 4 uur, na de vakantie, tijdens de les etc.
reden/oorzaak: vanwege de file,  door het succes.

Slide 2 - Diapositive

Let op:
Een deel van een scheidbaar werkwoord (aankijken, uitzwaaien..) is geen voorzetsel, maar hoort bij het werkwoord.
Voorbeeld:
Ik kijk mijn moeder altijd aan. (aan hoort bij het werkwoord aankijken = ADPV)

Slide 3 - Diapositive

vaste voorzetsels
Die PASSEN bij een werkwoord. Ze MOETEN daar staan of de betekenis klopt niet meer.

met behulp van een kruiwagen
zich verdiepen in de gewoontes van een land
zich voorbereiden op de test
zich verheugen op de vakantie
geld uitgeven aan games
naar aanleiding van deze gebeurtenis

Er zijn er nog veel meer.

Slide 4 - Diapositive

Even oefenen
Klik hier  voor de oefening

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Evaluatie: Je kan voorzetsels aanwijzen in een zin.

A
Ja, ik denk wel dat ik het begrepen heb.
B
Ja, maar ik wil nog wel extra oefeningen.
C
Nee, het is nog niet helemaal duidelijk.
D
Het is absoluut nog niet duidelijk. HELP !

Slide 7 - Quiz