Thema 1, week 1 Les 2 woordsoorten mix

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

lesdoel

Ik kan lidwoorden, zelfstandige - en bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels en werkwoorden benoemen in een zin.

Wat is het lidwoord?

Het lidwoord

Het lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord. Het staat voor een zelfstandig naamwoord. 

Er zijn 3 lidwoorden:

1. de
   
2. het
3. een

Wat is het lidwoord?
Een man loopt op straat.

1. Een
2. man
3. loopt
4. straat

Wat is het lidwoord?
Daar is het meisje.

1. Daar
2. is
3. het
4. meisje

Wat is het lidwoord?
Wat doet de jongen gek.

1. doet
2. de
3. jongen
4. gek

Noem de drie lidwoorden.

Wat is het zelfstandig naamwoord?

Zelfstandig naamwoord

Er zijn 5 soorten zelfstandige naamwoorden:

- mensen

- dieren

- dingen

- planten

- namen van iets

Voor het zelfstandig naamwoord kan een lidwoord: de - het - een

Welke woordsoort kan je voor een zelfstandig naamwoord zetten?

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is het meisje.

1. Daar
2. is
3. het
4. meisje

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Er zwemt een vis.

1. zwemt
2. vis
3. Er
4. een

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik zit op een kruk.

1. zit
2. op
3. een
4. kruk

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 

Welke bijvoeglijke naamwoorden kun jij bedenken? Bedenk er zoveel mogelijk voor het woordweb. 

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.

De moeder is lief - De lieve moeder

De kat is wit - De witte kat

De tafel is rond - De ronde tafel

Het meisje is klein - Het kleine meisje

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Daar is het leuke meisje.

1. Daar
2. het
3. leuke
4. meisje

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik zit op een hoge kruk.

1. zit
2. op
3. hoge
4. kruk

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Hebben jullie de grote plant gezien?

1. hebben
2. jullie
3. plant
4. grote

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik ben over een diepe sloot gesprongen?

1. over
2. diepe
3. sloot
4. gesprongen

bedenk een
bijvoeglijk naamwoord
bij het woord FIETS.

over welke woordsoort zegt het bijvoeglijk naamwoord iets?

Wat is een voorzetsel?

VOORZETSEL

Met een voorzetsel kun je een waar en wanneer aangeven.

voor, achter, naast, in, op, door, uit, boven, onder, na, bij, om, tegen, aan, binnen, buiten, per, tot ...

Wat is het voorzetsel?
Ik zit onder de tafel?

1. zit
2. onder
3. de
4. tafel

Wat is het voorzetsel?
Het varken rolt door de modder.

1. het
2. varken
3. rolt
4. door

Wat is het voorzetsel?
Ik ben over een sloot gesprongen.

1. ben
2. over
3. sloot
4. gesprongen

Eventjes opfrissen:

Wat is een werkwoord?

Luister naar de uitleg

Wat is het werkwoord?
Schil jij vandaag de aardappels?

1. schil
2. jij
3. vandaag
4. de aardappels

Wat is het werkwoord?
Ik loop snel naar school.

1. loop
2. snel
3. naar
4. school

1: lidwoord: de, het, een

2: zelfstandig naamwoord:

mensen, dieren, dingen, planten of (plaats)namen

3: bijvoegelijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

mooie, dikke, lange, vieze, leuke, gekke, stomme

4: werkwoord: dingen die je kunt doen

Lopen, zitten, dansen, staan

5: voorzetsel: vertelt waar of wanner iets is

in, op, tijdens, van, na

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?

De eekhoorn heeft een dikke staart.

1. het lidwoord
2. het zelfstandig naamwoord
3. het bijvoeglijk naamwoord
4. het werkwoord

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?

De eekhoorn heeft een dikke staart.

1. het lidwoord
2. het zelfstandig naamwoord
3. het bijvoeglijk naamwoord
4. het werkwoord

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?

Vandaag gaat mama naar de kapper.

1. het voorzetsel
2. het zelfstandig naamwoord
3. het bijvoeglijk naamwoord
4. het werkwoord

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?

De chauffeur zet ons thuis af.

1. het voorzetsel
2. het zelfstandig naamwoord
3. het bijvoeglijk naamwoord
4. het werkwoord

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?

In de winkel passen de jongens kleding.

1. het voorzetsel
2. het zelfstandig naamwoord
3. het bijvoeglijk naamwoord
4. het werkwoord