toets financieel beleid

Wat is de consumentenomzet
A
Omzet inclusief BTW
B
Totaal aantal verkochte producten
C
Omzet exclusief BTW
D
Verschil tussen IWO en exploitatiekosten
1 / 30
suivant
Slide 1: Quiz
RetailMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Wat is de consumentenomzet
A
Omzet inclusief BTW
B
Totaal aantal verkochte producten
C
Omzet exclusief BTW
D
Verschil tussen IWO en exploitatiekosten

Slide 1 - Quiz

Welke drie BTW tarieven kennen wij in Nederland?
A
0 % - 6% - 19%
B
7,5% - 9% - 21%
C
0% - 7,5% - 21%
D
0% - 9% - 21%

Slide 2 - Quiz

Omzet kan je het best omschrijven als
A
Het totaal aantal verkochte producten
B
De totale verkoopopbrengsten exclusief de BTW
C
De afzet inclusief BTW
D
Verschil tussen het bedrijfsresultaat en BTW

Slide 3 - Quiz

Hoe bereken je de brutowinst?
A
Consumentenomzet - Exploitatiekosten
B
Omzet - Exploitatiekosten
C
Omzet - IWO
D
Consumentenomzet - IWO

Slide 4 - Quiz

Wat wordt er met de afzet bedoeld?
A
Consumentenprijs per product
B
Totaal aantal verkochten producten
C
Totaal aantal medewerkers op een dag
D
Geen van bovenstaande antwoorden

Slide 5 - Quiz

Hoe kan je de afzet berekenen?
A
Omzet : Consumentenprijs
B
Consumentenomzet : Verkoopprijs
C
Consumentenomzet : Consumentenprijs
D
Omzet : Verkoopprijs

Slide 6 - Quiz

Hoe bereken je de nettowinst?
A
Brutowinst - Gewaardeerd loon
B
Bedrijfsresultaat - Gewaardeerd loon
C
Brutowinst - Totale Exploitatiekosten
D
Economisch resultaat - Gewaardeerde interest

Slide 7 - Quiz

Wat is het verschil tussen de inkoopprijs en inkoopfactuurprijs?
A
Geen verschil
B
BTW
C
Inkoopprijs is per stuk
D
Inkoopfactuurprijs bestaat niet

Slide 8 - Quiz

Welke uitgave behoort niet tot de exploitatiekosten
A
Loon van het personeel
B
Uitgaven voor gas, water en licht.
C
Aanschaf van bedrijfsauto
D
Waardevermindering van kassa

Slide 9 - Quiz

De omzet is altijd
A
121% of 109%
B
100%
C
121%
D
Geen van bovenstaande antwoorden

Slide 10 - Quiz

Zet in de juiste volgorde
A
DPCA
B
ACPD
C
PDCA
D
CAPD

Slide 11 - Quiz

Een budget is Taakstellend?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Hoeveel % van de exploitatiekosten zijn ongeveer de personeelskosten?
A
20%
B
40&
C
30%
D
80%

Slide 13 - Quiz

Faalkosten zijn kosten die ...
A
Gemaakt worden door de fabrikant
B
Gemaakt worden door fouten op het hoofdkantoor
C
Gemaakt worden door fouten in het verkoopproces
D
Gemaakt worden door fouten in het distributiecentrum

Slide 14 - Quiz

KPI staat voor?
A
Kritische prestatie indicatoren
B
Kritieke prestatie indicatoren
C
Kritische presentatie indicatoren
D
Kritieke presentatie indicatoren

Slide 15 - Quiz

In een .... zet je de uitgaven voor de investering tegenover de opbrengst die je verwacht te ontvangen
A
Exploitatiebegroting
B
Kosten-Batenanalyse
C
Omzetbegroting
D
Filiaalplan

Slide 16 - Quiz

Formule productiviteit per medewerker is?
A
omzet keer uren
B
omzet vermenigvuldigen met uren
C
Omzet minus uren
D
Omzet delen door uren

Slide 17 - Quiz


Voorbeelden van verkoopkosten zijn?
A
Kosten voor onderhoud en reclame
B
Kosten voor reclame en verpakking
C
Kosten voor onderhoud en verpakking
D
Kosten voor reclame en administratie

Slide 18 - Quiz

Wat is het brutoloon?
A
Loon zonder inhouding van sociale premies en loonheffing
B
Loon met inhouding van sociale premies en loonheffing

Slide 19 - Quiz

Vanaf welke leeftijd heeft een medewerker recht op het wettelijke minimum loon?
A
23 jaar
B
22 jaar
C
21 jaar
D
20 jaar

Slide 20 - Quiz

Waar staat de afkorting AOW voor?
A
Algemene ondernemers wet
B
Algemene ongeluksvoorziening wet
C
Algemene ouderdoms wet
D
Algemene onroerendezaakbelasting wet

Slide 21 - Quiz

Inkomsten die je misloopt doordat de winkel niet open kan na bv. een brand. Welke verzekering past hierbij?
A
Rechtsbijstandverzekering
B
Bedrijfsaansprakelijkheids verzekering
C
Bedrijfsschadeverzekering
D
Opstalverzekering

Slide 22 - Quiz

Een voorbeeld van indirecte kosten zijn:
A
Afschrijving of loonkosten
B
Energie of onderhoud

Slide 23 - Quiz

EPO formule is:
A
Potentiele omzet van het verzorgingsgebied minus geschatte omzet concurrenten
B
Potentiele klanten van het verzorgingsgebied minus geschatte klanten concurrenten

Slide 24 - Quiz

De bruto omzet is het totaalbedrag aan verkopen incl. BTW. De netto-omzet is het totaalbedrag aan verkopen excl. Btw
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Als de brutowinst precies de exploitatie dekt. Je maakt geen winst en geen verlies. Hoe noem je dit?

Slide 26 - Question ouverte

Wat is de juiste formule?
A
BEP= totale variabele kosten gedeeld door brutowinst minus vaste kosten % x 100
B
BEP= totale vaste kosten gedeeld door brutowinst- directe kosten % x 100
C
Bep= totale vaste kosten gedeeld door brutowinst minus variabele kosten % x 100
D
BEP= totale variabele kosten gedeeld door brutowinst minus directe kosten % x 100

Slide 27 - Quiz

Voorraad brengt kosten met zich mee welke zijn dit?
A
De 3 Rs's
B
De 3 Ks's
C
De 2 K's
D
De 3 R's

Slide 28 - Quiz

Wat is cross selling?
A
Het aanbieden van vergelijkbare producten
B
Het aanbieden van duurdere producten
C
Het aanbieden van goedkoper producten met goede acties zodat de klant meer gaat kopen
D
Het aanbieden van aanvullende producten

Slide 29 - Quiz

Afzet kan je zowel in geld als in aantallen uitdrukken?
A
Niet juist
B
Juist

Slide 30 - Quiz