Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Stijlfiguren en beeldspraak
Module poëzie
Slide 1 - Diapositive
Stijlfiguren zijn formuleringen die gebruikt worden om bij jou als lezer een effect te bereiken.
bijvoorbeeld: een grotere of kleinere indruk maken, je na laten denken of je laten lachen.
Zoals: antithese, tegenstelling, eufemisme, hyperbool, paradox, de retorische vraag, woordspeling
Slide 2 - Diapositive
beeldspraak :
metafoor
allegorie
personificatie
synesthesie
symbolen
Slide 3 - Diapositive
Record
Mijn tweede vrouw
is zó snel
weggelopen
dat zij de eerste
nog heeft
ingehaald
Slide 4 - Diapositive
De Metafoor
Een metafoor is een vorm van beeldspraak: je gebruikt een woord of beeld voor iets anders, waarmee het een overeenkomst vertoont. Zo is het schip der woestijn een metafoor voor een kameel: de kameel wordt vergeleken met een schip.
Slide 5 - Diapositive
Terugblik in een glas jenever
'k Had een sprookjeshuwelijk
achteraf beschouwd.
Maar ik was alleen
met de heks getrouwd.
Slide 6 - Diapositive
Allegorie
Een allegorie in de literatuur is een gedicht of verhaal dat in zijn geheel symbool staat voor iets anders. Dit komt neer op een uitgesponnen metafoor die door het gehele werk heen wordt volgehouden, zonder dat het origineel (hetgene dat eigenlijk bedoeld wordt) bij naam wordt genoemd (bijv het boek Animal Farm of Elcerlijc)
Slide 7 - Diapositive
Een vorm van metafoor: personificatie
Een levenloos iets wordt door middel van een beeld voorgesteld als levend wezen:
"Een slapende vulkaan kwam tot leven"
"De bomen fluisteren zachtjes haar naam"
Slide 8 - Diapositive
Een vorm van metafoor: synesthesie
Twee zintuigelijke gewaarwordingen worden met elkaar gecombineerd:
"Schreeuwende kleuren"
"Bittere woorden"
"Warme stem"
Slide 9 - Diapositive
Parallellisme
Het parallellisme ook parallellie is een stijlfiguur waarbij twee (of meer) zinswendingen naar inhoud of naar vorm min of meer gelijk zijn.
Slide 10 - Diapositive
Voorbeeld parallellisme
Vanaf nu moeten we
het doen zonder voeten,
worden we de eigenaar
van wegsplitsingen en is het net
wandelen – rechtsaf, linksaf.
Vanaf nu moeten we
het doen zonder handen,
krijgen we de zeggenschap
over de velden en is het net
winnen – korte, lange rokade.
Slide 11 - Diapositive
De hyperbool
sterke overdrijving
'Ik sta al uren op je te wachten!'
Slide 12 - Diapositive
Voorbeeld hyperbool
Aanhef van gedicht ‘De leeuw’ van de Schoolmeester
Een leeuw is eigentlijk iemand,
Die bang is voor niemand.
Zijn oogen en zijn neus
Zijn grooter dan die van een reus
En zijn muil
Is een ware moordkuil
(De Schoolmeester, Gedichten, ed. Mathijsen & Van Deel, 1979, p. 94)
Slide 13 - Diapositive
Deze les:
- kies 10 gedichten uit
- ga verder aan de module poëzie
Slide 14 - Diapositive
Die ezel weet niet eens welke les wij nu hebben.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
tautologie
Slide 15 - Quiz
De motor kwam brullend tot leven.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
tautologie
Slide 16 - Quiz
De wind huilde om de hoeken van het gebouw.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
tautologie
Slide 17 - Quiz
Wij roken zijn scherpe geur
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
synesthesie
Slide 18 - Quiz
Hij pakte het koude ijs.
A
pleonasme
B
personificatie
C
metonymia
D
tautologie
Slide 19 - Quiz
De interessante les Nederlands.
A
pleonasme
B
personificatie
C
metonymia
D
tautologie
Slide 20 - Quiz
Ik erger me dood aan die vent!
A
understatement
B
ironie
C
stijlbreuk
D
hyperbool
Slide 21 - Quiz
'Wil je soms in de gracht vallen?'
A
understatement
B
ironie
C
retorische vraag
D
hyperbool
Slide 22 - Quiz
'Een witte duif vloog op van het slagveld, waar net de twee partijen tot een wapenstilstand gekomen waren.'
A
understatement
B
symbool
C
metafooor
D
hyperbool
Slide 23 - Quiz
'Hij rende, steeds sneller en sneller. Tot hij niet meer kon.'
A
understatement
B
auctoriale vertelinstantie
C
personale vertelinstantie
D
hyperbool
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Vidéo
'Goedemorgen waarde aanwezigen, krijg allemaal de tering.'
A
pleonasme
B
ironie
C
stijlbreuk
D
tautologie
Slide 26 - Quiz
Kees liep langzaam naar het station. Wat hij nog niet wist, was dat zijn trein al lang vertrokken was.
A
understatement
B
auctoriale vertelinstantie
C
personale vertelinstantie
D
hyperbool
Slide 27 - Quiz
Het heeft gevroren, dus binden wij de ijzers onder.