Herhaling leestekens en toets bespreken

Herhaling leestekens
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling leestekens

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
- Je weet (weer) wanneer hoofdletters gebruikt en de leestekens: punt, komma, vraagteken, uitroepteken, aanhalingstekens.

Slide 2 - Diapositive

Lesprogramma
- Welkom (5 min)
- Lezen in je leesboek (10 min)
- Terugblik zinsontleding en huiswerk (10 min)
- Uitleg: hoofdletters en leestekens (5 min)
- Zelfstandig werken (30 min)

Slide 3 - Diapositive

Ontleed de zin
Julian geeft zijn vriendin een knuffel. 

Slide 4 - Diapositive

Ik hang mijn jas aan de kapstok.

Slide 5 - Diapositive

Huiswerk 
Voorkant oefenmateriaal

Slide 6 - Diapositive

De caissière gaf de klant het wisselgeld.

Slide 7 - Diapositive

Wie van ons kan het werkstuk morgen aan de leraar overhandigen?

Slide 8 - Diapositive

Het bestuur verwacht je om tien uur stipt in de vergaderruimte.

Slide 9 - Diapositive

De medewerker van het toeristbureau legt ons de weg naar het uitkijkpunt uit.

Slide 10 - Diapositive

Hoofdletters
1. Aan het begin van een zin
2. Bij namen. Toon Verbraak, Cals College, Europese Unie, Kruidvat en Noord-Holland. 
Let op: als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter.
3. Bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans en Zuid-Afrikaanse.
(LET OP: dagen, maanden, seizoenen en windstreken niet!!!!!!!!!!!!!!!!)

Slide 11 - Diapositive

Leestekens
- Een zin eindigt met een .?!
- een komma gebruik je:
1. tussen twee persoonsvormen (Als Karin wint, mag ze door naar de finale)
2. voor verbindingswoorden: doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra.

Zet in het algemeen geen komma voor 'en' en 'of' .

Slide 12 - Diapositive

Zijn de hoofdletters en leestekens juist gebruikt

's Nachts kun je veel sterren zien, tenzij het niet helder is.

A. Juist (staan)

B. Onjuist (zitten)


Slide 13 - Diapositive

Verschillen in betekenis

Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen.


Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen.

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 14 - Diapositive

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 15 - Diapositive

Komma 
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. 
Je zet een komma:
  • tussen twee persoonsvormen:
  • tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en)
  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin
  • voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat en zodra

Slide 16 - Diapositive

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

Slide 17 - Diapositive

Dubbele punt
Je gebruikt een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:

  • een opsomming: Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
  • een toelichting: We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
  • een citaat: Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.'

Slide 18 - Diapositive

(In)directe rede

Directe rede=citeren: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt (citaat) - aanhalingstekens

  • Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel in de vaatwasser.'


Indirecte rede: je schrijft iemands woorden niet letterlijk op - 

geen aanhalingstekens

  • Vader zei dat hij de vuile borden wel in de vaatwasser zou zetten.'
Let op onderwerp en gezegde

Slide 19 - Diapositive

Aanhalingstekens (blz. 184)
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt.  Je citeert.
Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. 
Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
- Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
- 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.



Slide 20 - Diapositive

Aan de slag
Maak de achterkant van het oefenmateriaal zinsontleding en maak het oefenmateriaal spelling

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive