HERHALING/VERVOLG formuleren 6.3 verwijswoorden (2) en Spelling 7.3 leestekens: " "

Herhaling/vervolg van Formuleren 6.3 verwijswoorden (2) en Spelling 7.3 leestekens : " "
Mavo 2 periode 1
week 7 2e les (10 oktober)
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling/vervolg van Formuleren 6.3 verwijswoorden (2) en Spelling 7.3 leestekens : " "
Mavo 2 periode 1
week 7 2e les (10 oktober)

Slide 1 - Diapositive

Welkom 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 2 - Diapositive

Planning
Lezen  >>
Startopdracht = huiswerk nakijken
Instructie 7.3 Leestekens : " "
Inoefenen en zelfstandig oefenen
~pauze~
vervolg 6.3 Verwijswoorden (2)
Inoefenen en zelfstandig oefenen
Afsluiting

timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Startopdracht
Huiswerk nakijken: 
timer
5:00

Slide 4 - Diapositive

Huiswerk check✓
opdracht 1 blz. 230 - komma plaatsen - 

1. A, omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan. 
2. B, omdat het een opsomming is. 
3. C, omdat er een voegwoord achter staat. 
4. B, omdat het een opsomming is. 
5. A, omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan. 
6 C, omdat er een voegwoord achter staat. 

Slide 5 - Diapositive

Huiswerk check✓
Opdracht 2 van blz. 233 Dubbele punt plaatsen

1 De fietsenmaker zei: ‘Je kunt de fiets over twee dagen ophalen.’
2 Carlos heeft veel hobby’s: gamen, rugbyen, fotograferen en dansen.
3 Mijn mentor vroeg of ze me even kon spreken.
4 ‘Om zelf pindakaas te maken heb je maar twee ingrediënten nodig: een heleboel pinda’s en een snuf zout’, zei de foodvlogger.
5 Na de training vroeg Nienke: ‘Zullen we een ijsje gaan halen?’
6 Van Gerwen zei dat hij lang op de overwinning had gewacht.


Slide 6 - Diapositive

Doel 7.3 Leestekens: de dubbele punt en aanhalingstekens





  • Je leert de dubbele punten en de aanhalingstekens op de juiste manier gebruiken. 


Slide 7 - Diapositive

7.3 Leestekens blz. 232
Een dubbele punt:  
-> voor een aangekondigde opsomming. 
   Dit zijn mijn vakantielanden: Zwitserland, Italië, Frankrijk en Luxemburg. 

-> voor de directe rede (als iemand iets zegt) of voor een citaat. 
   De leerling zei: "Ik ga voor de spellingstoets een tien halen." 

Slide 8 - Diapositive

7.3 Leestekens blz. 232
Aanhalingstekens:  
-> bij de directe rede (als iemand iets zegt) of bij een citaat.  
   De leerling zei: "Ik ga voor de spellingstoets een tien halen." 

Let op: wél aanhalingstekens, maar géén dubbele punt, als het citaat vooraan staat. 
    "Vrijdag ga ik op vakantie" , zei Orlando. 


Slide 9 - Diapositive

Typ de zin met leestekens op de juiste plaats:
mijn lievelingskleuren zijn rood wit blauw

Slide 10 - Question ouverte

Typ de zin met leestekens op de juiste plaats:
de leraar zei ruim je spullen op

Slide 11 - Question ouverte

Inoefenen
We maken opdracht 3 
 blz. 233 mondeling met elkaar. 
We starten samen met opdracht 4 ab en 5ab netjes in je schrift. 
timer
5:00

Slide 12 - Diapositive

Aan het werk

  • Maak opdracht 4 en 5 blz. 233 af in je schrift. 
  • Denk aan hoofdletters en alle leestekens, ook aan dubbele punt en aanhalingstekens! 

timer
5:00

Slide 13 - Diapositive

timer
5:00

Slide 14 - Diapositive

Doel 6.2 verwijswoorden (2)





  • Je leert verwijswoorden op de goede manier gebruiken. 

Slide 15 - Diapositive

§2 + §3 verwijswoorden blz. 220 herh.



Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat.

Vorige les:  verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden: 
 
Ezelsbruggetje:
DE (eindigt op -e) > deze/die (eindigt op -e)
HeT (eindigt op -t) > dit/dat (eindigt op -t)
wie en waarmee*: 
met WIE ? >  persoon. 
 WAARmee >  dier of ding

Slide 16 - Diapositive

Het huiswerk .................. jij gewerkt hebt, is nu nagekeken.
A
aan wie
B
waaraan

Slide 17 - Quiz

Sheila, _____________ ik op kamp zou gaan, is ziek.
A
waarmee
B
met wie

Slide 18 - Quiz

Het reuzenrad, _____________mensen zitten, is verlicht.
A
waarin
B
in wie

Slide 19 - Quiz

De vriend _________ ik ga tennissen heet Jasper.
A
met wie
B
waar mee

Slide 20 - Quiz

Aan het werk
Maak opdracht 4 blz. 221.
timer
5:00

Slide 21 - Diapositive

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je weet verwijswoorden goed te gebruiken.
  2. Je kunt de leestekens, zoals de komma, de dubbele punt en de aanhalingstekens, goed plaatsen.
timer
5:00

Slide 22 - Diapositive

Volgende les 16/17 oktober: 
6.2 en 6.3 + 7.2 en 7.3 herhalen

Huiswerk 16 oktober: 
opdracht 4 blz. 221 (verwijswoorden)
opdracht 4 en 5 af blz. 233
(leestekens) 
Zinnen in je schrift schrijven! 

leer 6.2 en 6.3 (verwijswoorden)
en leer 7.2 en 7.3 (leestekens)

Slide 23 - Diapositive