m4a 2023

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

een relative clause 
een stuk zin waarin je extra informatie geeft.
Je vertelt dus iets extra's over je onderwerp
Hij kocht een auto, die hij niet kon betalen
onderwerp
extra informatie

Slide 2 - Diapositive

vb
vb
A bus is a big car , which carries a lot of people
A banana is a fruit, which is long and yellow
vb
vb
The man who is wearing the red shirt is very funny.
The postman who works in this village is very old. 

Slide 3 - Diapositive

Het woord waar de relative clause mee begint noem je de relative pronoun

A bus is a big car , which carries a lot of people
A banana is a fruit, which is long and yellow
The man who is wearing the red shirt is very funny
The postman who works in this village is very old.
The bottles that are lying on the floor are green.

Slide 4 - Diapositive

Er zijn drie verschillende relative pronouns :
who
which
that

Slide 5 - Diapositive

1
who - gebruik je als de extra informatie in het 
            stukje zin (de clause) over een persoon 
            gaat.
This is the man who built our house.
The girl who lives next door is very nice.
 A giant is someone who is very tall.

Slide 6 - Diapositive

2
which -gebruik je als de extra informatie in de zin (de                  clause) over een dier of ding gaat.
This is the dog which barks every night
There is the bridge which we have to cross.

Slide 7 - Diapositive

3
that - gebruik je als het over personen, dieren of
           dingen gaat. That is informeler dan who of 
            which
This is the ring that I found yesterday.
Do you know the man that is speaking with Anne? 

Slide 8 - Diapositive

An actress is a woman .......... plays in films or theatre plays.
A
who
B
which

Slide 9 - Quiz

The flowers ......... grow in the garden are beautiful.
A
who
B
which

Slide 10 - Quiz

Do you know the man ......... is speaking on the phone?
A
who
B
which

Slide 11 - Quiz

We ate the sweets ........... my mother had bought.
A
who
B
which

Slide 12 - Quiz

Is this the boy ........ plays the piano?
A
who
B
which

Slide 13 - Quiz

Er zijn twee verschillende relative clauses (stukjes zin met extra informatie)
!
clauses die je weg kunt laten, ze geven alleen extra informatie

clauses die je niet weg kunt laten. ze zijn nodig om te begrijpen om wie het gaat
1
2

Slide 14 - Diapositive

1
soms is de extra informatie in de relative clause niet noodzakelijk.
Dit stukje zin staat altijd tussen komma's
vb
Claire, who is my friend, loves to go to the beach
Claire loves to go to the beach


vb
The car, which is new, broke down yesterday
The car broke down yesterday

Slide 15 - Diapositive

1
Als de zin tussen komma's staat of als de zin na een komma komt        gebruik je altijd who of which


Bij deze zinnen mag je nooit that gebruiken
Minneapolis, which has a population of about 400,000, is the largest city in Minnesota
I had to fix my printer, which I bought less than a year ago.
vb
vb

Slide 16 - Diapositive

2
Het stukje zin is noodzakelijk om te begrijpen over wie het gaat
het staat niet tussen komma's
vb
vb
The student who sits in the back of the room asks a lot of questions.


The book that she read was important for her exam

Slide 17 - Diapositive

2
Als het stukje zin niet weg gelaten kan worden en er dus geen komma's staan kun je that wel gebruiken
bij personen - who of that



bij dingen - which of that
vb
It reminded him of the house that/ which he used to live in.
vb
This is the man who/ that built our house

Slide 18 - Diapositive

2
in die zinnen zonder komma's kun je who, which of that soms weg laten
je kunt het weglaten als er geen werkwoord achter staat
vb
The book that she read was important for her exam
The book she read was important for her exam
vb
The student who sits in the back asks a lot of questions
werkwoord

Slide 19 - Diapositive

Do you know the man........ is speaking with Anne?
A
who
B
who / that
C
who / that / niets

Slide 20 - Quiz

This is the ring ....... I found yesterday.
A
which
B
which/ that
C
which / that / niets

Slide 21 - Quiz

Bill, ......... had fallen asleep on the sofa, suddenly roused himself.
A
who
B
who/ that
C
who / that / niets

Slide 22 - Quiz

There is the bridge ...........we have to cross.
A
which
B
which / that
C
which / that / niets

Slide 23 - Quiz

Is this the woman ........ lost her purse?
A
who
B
who / that
C
who / that / niets

Slide 24 - Quiz

The coat, ....... Dan had on yesterday, was made of pure alpaca
A
which
B
which / that
C
which / that / niets

Slide 25 - Quiz

Soms worden who en which gebruikt in combinatie met voorzetsels
in/ about
on/ at

deze staan dan achter in het stukje zin
vb
the house that he used to live in.
vb
vb
the man who you want to talk to
he watched the movie that they had told him about

Slide 26 - Diapositive

Als je het heel netjes wilt zeggen dan zet je het voorzetsel voor in de zin
the house in which he used to live
vb
vb
The man to whom you wish to speak

Slide 27 - Diapositive

In sommige zinnen gebruik je ipv who/ which of that

whose
(het maakt niet uit of er komma's in de zin staan en ook niet of het over een persoon of ding gaat)
het wordt gebruikt als iets van iemand is
vb
he's a man whose opinion I respect

vb
a willow tree whose branches reached right to the ground

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Lien