In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. In een bijzin staan ze juist zelden naast elkaar. Een bijzin vormt samen met een hoofdzin een samengestelde zin (zie paragraaf 3.8 ‘Grammatica: zinsdelen - Samengestelde zin’). Een bijzin mag niet losstaand (in zijn eentje dus) een aparte zin vormen.
Ik ga naar huis. Omdat ik ziek ben.
Ik ga naar huis, omdat ik ziek ben.
Omdat ik ziek ben, ga ik naar huis.
Laten we met de auto gaan. Zodat we thuis zijn als de bekerfinale begint.
Laten we met de auto gaan, zodat we thuis zijn als de bekerfinale begint.
Veel leerlingen zijn gezakt. Wat heel erg jammer is.
Veel leerlingen zijn gezakt, wat heel erg jammer is.
Het is heel erg jammer dat veel leerlingen zijn gezakt.
Je hebt op de middelbare school ook een speciale docent. Die je mentor is.
Correct is:
Je hebt op de middelbare school ook een speciale docent. Dat is je mentor.
Of: Je hebt op de middelbare school ook een speciale docent, die noemen we je mentor.
Hopelijk wordt de wetgeving snel aangepast. Zodat de slachtoffers van shaming eerder en beter worden geholpen. Dat er meer maatregelen komen om shaming tegen te gaan.
Hopelijk wordt de wetgeving snel aangepast, zodat de slachtoffers van shaming eerder en beter worden geholpen. Met strengere wetgeving heeft de politie meer mogelijkheden om shaming tegen te gaan.