C werkwoorden les 2

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige les
* theorie werkwoorden
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* wat de kenmerken en functie van werkwoorden zijn in een zin.
* bepalen welke woorden werkwoorden zijn.

timer
10:00
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige les
* theorie werkwoorden
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* wat de kenmerken en functie van werkwoorden zijn in een zin.
* bepalen welke woorden werkwoorden zijn.

timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Vragen
Schrijf op in je schrift.

1. Wat is het voltooid deelwoord in deze zin?
Gisteren heb ik heerlijk gelummeld.
2. Een onvoltooid deelwoord zegt dat iets al voorbij is. Waar of niet waar?
3. Wat is het infinitief?
timer
1:30

Slide 2 - Diapositive

Werkwoord
Geeft aan wat er in een zin gebeurt.

Geeft aan dat het onderwerp iets is of iets doet.

Vervoegen -> verschillende werkwoordsvormen.




Slide 3 - Diapositive

0

Slide 4 - Vidéo

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Zodra er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de persoonsvorm altijd een zelfstandig werkwoord.

1. waar                               2. niet waar

Slide 5 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord (zww)
  • Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
  • Als er één werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zww.
  • Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.
  • Er staat altijd maar 1 zww in de zin.
  • Het zww is onmisbaar voor de zin. 

Slide 6 - Diapositive

Mama versiert de kamer.
Ik voetbal het allerliefste met mijn vrienden.

Slide 7 - Diapositive

Hulpwerkwoord (hww)
  • Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
  • Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
  • Een hww staat nooit alleen in een zin.

Slide 8 - Diapositive

Hulpwerkwoord (hww)
Trucjes:

Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.


Slide 9 - Diapositive

hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.


hww: heeft
zww: gefietst




Slide 10 - Diapositive

Koppelwerkwoord (kww)
  • Als een zin gaat over iets zijn, (naamwoordelijk gezegde) en hierin staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
  • Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.

Slide 11 - Diapositive

Wat zijn de kww?
Schrijf op... 

Slide 12 - Diapositive

De koppelwerkwoorden zijn:

  • zijn
  • worden
  • blijven
  • blijken
  • lijken
  • schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:


  • heten
  • dunken
  • voorkomen

Slide 13 - Diapositive

Iemand DOET iets

- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS iets

- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 14 - Diapositive

Oefening
We maken opdracht 7 en 8 uit je oefenboek.

Heb je een vraag? Kijk eerst in de theorie, daarna mag je zachtjes overleggen. Kom je er dan nog niet uit? Dan steek je je hand omhoog.

Klaar? Dan mag je bij mij een puzzelopdracht halen.
timer
10:00

Slide 15 - Diapositive

Opdrachten nakijken

Slide 16 - Diapositive