EBG Les 24 - Modale werkwoorden

welke modale werkwoorden ken jij?
1 / 28
suivant
Slide 1: Carte mentale
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

welke modale werkwoorden ken jij?

Slide 1 - Carte mentale

Modale werkwoorden -
les 24
Mag ik iets vragen?
Kan jij goed autorijden?
Je moet goed uitkijken.
Zullen we naar het park gaan?

mogen, willen, kunnen, zullen, moeten

Slide 2 - Diapositive

Voorbeelden

Modaal werkwoord staat in de persoonvorm

en achteraan in de zin staat het hele werkwoord.


  • Wij kunnen een ijsje kopen.
  • Jullie mogen in de zee zwemmen.
  • Ik wil graag op vakantie gaan.
  • Zij moet haar huiswerk nog maken.

Slide 3 - Diapositive

De betekenis verandert

  • Wij kunnen een ijsje kopen.
  • Wij mogen een ijsje  kopen.
  • Wij willen een ijsje kopen.
  • Zij moeten een ijsje  kopen.
  • Zij zullen een ijsje kopen..

Slide 4 - Diapositive

mogen
  • Mag ik iets vragen? Ja, dat mag.
  • Mag ik naar de wc? Nee, nu even niet. Straks in de pauze.
  • Mag je op school roken? Nee, dat is op school verboden.
  • Mogen we een ijsje kopen? Ja hoor, hier is 5 euro.

Mogen = iets is (niet) toegestaan. Het mag wel, het mag niet.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

kunnen
Kan ik hier pinnen? Ja natuurlijk
Kun jij goed dansen?
Hij kan al heel goed Nederlands spreken.

Kunnen zegt iets over wat mogelijk is
of over waar je wel of niet goed in bent.

Slide 7 - Diapositive

Kun je met me dansen?
Nee, dat kan ik niet.

Slide 8 - Diapositive

willen
Ik wil goed Nederlands spreken.
Wil je hier of bij het raam zitten?
Ahmed wil altijd vooraan zitten.

Willen gebruik je bij een wens, bij iets wat je graag wilt.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

moeten
Je moet altijd een legitimatie bij je hebben.
Je moet niet zo hard praten.
Waar moet ik mijn handtekening zetten?
Jullie moeten elke dag Jeugdjournaal kijken.

Moeten gebruik je voor een verplichting of iets wat nodig is.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

zullen
Zal ik koffie halen?   Zullen we naar de film gaan?
Ik zal het morgen voor je doen.
Het zal wel druk in de trein zijn.

Zullen: een voorstel, een belofte, wat waarschijnlijk is.


Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Op school ........ je niet roken.
A
mag
B
kan
C
zal
D
moet

Slide 16 - Quiz

......je morgen vroeg opstaan? Ja, om half zeven!
A
kan
B
moet
C
wilt
D
mag

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met "mogen"

Slide 18 - Question ouverte

Ze zijn moe. Ze ....... snel naar huis gaan.
A
wil
B
willen
C
kunnen
D
kan

Slide 19 - Quiz

Zet "mogen" in juiste vorm.
jij.....
A
mog
B
mag
C
magt
D
mogt

Slide 20 - Quiz

Zet "kunnen" in juiste vorm.
Ik....
A
kan
B
kunnen
C
kant
D
kun

Slide 21 - Quiz

Maak een zin met "zullen"

Slide 22 - Question ouverte

De kinderen ......... niet naar jullie luisteren.
A
moeten
B
kunnen
C
mogen
D
willen

Slide 23 - Quiz

Het is te luid. Wij ......... jullie niet horen.
A
mogen
B
zullen
C
kunnen
D
willen

Slide 24 - Quiz

Welk woord snap je niet zo goed?
kunnen
willen
zullen
mogen
moeten
geen
alle

Slide 25 - Sondage

Aan het werk
Maak nu opdracht 75
op bladzijde 91 en 92 van het boek.


Ben je snel klaar? 
-> Kom dan een extra werkblad halen!

Slide 26 - Diapositive

Huiswerk
Leer de vervoeging van de werkwoorden op bladzijde 90.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo