1.3

• Economie
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Wat gaan we doen vandaag?

• Korte herhaling
• Leerdoelen
• Verder aan uitleg 1.3
• Tijd voor huiswerk (werkles)
• Afsluiting

Leerdoelen

In deze paragraaf leer je:

• Wat voor behoeften je kunt hebben;
• Wat het verschil is tussen goederen en diensten;
• Hoe je in je behoeften kunt voorzien;
• Hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Directe ruil

Je ruilt een product voor een product

Indirecte ruil

Je ruilt een product voor geld (geld is in dit geval een ruilmiddel)

Soorten geld

Je hebt twee soorten:

Giraal geld: geld dat op je bankrekening staat zoals betaalrekening, spaarrekening (crypto niet!)

Chartaal geld: geld dat je kunt vasthouden zoals bankbiljetten, munten (cash)

Rekenen met procenten

Van % naar getal

• totaal ÷ 100 x % 

Maar waarom???

Voorbeeld

Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

%	100%
€	50

Voorbeeld

Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

%	100%		10%
€	50

Voorbeeld

Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

%	100%	1%	10%
€	50

Voorbeeld

Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

%	100%	1%	10%
€	50	0,5

Voorbeeld

Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

%	100%	1%	10%
€	50	0,5	5

Voorbeeld

Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

Dus: totaal ÷ 100 x % -> 50 ÷ 100 x 10= €5

%	100%	1%	10%
€	50	0,5	5

Samen oefenen

Mads wilt de nieuwe Call of Duty 6 kopen voor €65. Hij krijgt €10 korting. Bereken hoeveel euro korting hij heeft.

• totaal ÷ 100 x %

Basis- en overige behoeften

We hebben twee soorten behoeften;

Basisbehoeften: je hebt ze nodig om te kunnen overleven, zoals eten, drinken, kleding etc.

Overige behoeften: ze maken je leven leuker / makkelijker, zoals telefoon, tv etc. 

Wat is wat?

Goederen: tastbare producten, je gebruikt iets, zoals schaar, fiets, controller, voetbal etc. 

Diensten: niet-tastbare producten, je doet een handeling, zoals kapper, fietsmaker, gamen, voetballen etc. 

Nu mogen jullie

Wat? Opdracht 1 t/m 16 van 1.3 (blz. 22) opdracht 14 hoeft niet.

Hoe? Eerste 5 min helemaal stil, daarna zachtjes overleggen

Wanneer? Einde les af, anders huiswerk voor deze week

Klaar? Maak opdracht 1 t/m 16 van 1.2 (blz. 18) 

Wat gaan we doen vandaag?

• Procenten herhaling
• Oefenen met procenten
• Tijd voor huiswerk
• Leerdoelen checken

Hoe zat het ook al weer?

Van % naar getal

• totaal ÷ 100 x % 

Jullie gaan zo 20% van de les (50minuten) in stilte aan het werk met een oefenopdracht. Bereken hoeveel minuten jullie krijgen voor die opdracht. 

Oefenen met procenten

Wat? Maak opdracht a t/m o

Hoe? Eerste 10min in stilte daarna mag je overleggen

Wanneer? Eind van deze les af en inleveren

Klaar? Maak opdracht 1 t/m 19 van 1.3 (14 en 15 hoeft niet)

Nu mogen jullie

Wat? Opdracht 1 t/m 19 van 1.3 (blz. 22) opdracht 14 t/m 17 hoeft niet.

Hoe? Je mag zachtjes overleggen, niet roepen

Wanneer? Einde les af, anders huiswerk voor deze week

Klaar? Maak opdracht 1 t/m 16 van 1.2 (blz. 18) 

Leerdoelen

In deze paragraaf leer je:

• Wat voor behoeften je kunt hebben;
• Wat het verschil is tussen goederen en diensten;
• Hoe je in je behoeften kunt voorzien;
• Hoe je met procenten een getal kunt berekenen.