Formuleren - stijlkwesties op woordniveau

Nederlands
Cursus Formuleren
Stijlkwesties op woordniveau 
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Cursus Formuleren
Stijlkwesties op woordniveau 

Slide 1 - Diapositive

sprekers of schrijvers kiezen een verkeerd woord
Mensen met psychiatrische problemen, zoals faalangst en extreme verlegenheid , kunnen veel baat hebben met gesprekken met een psycholoog.

Slide 2 - Diapositive

Verbeter het verkeerde woord:
Mensen met een laag eigenbeeld kiezen steeds vaker voor cosmetische chirurgie.

Slide 3 - Question ouverte

Verbeter het verkeerde woord:
De onverzoenlijke houding van het bestuur werkte bij de ondernemingsraad als olie op de golven.

Slide 4 - Question ouverte

contaminaties
een verhaspeling van twee woorden of uitdrukkingen die qua betekenis op elkaar lijken; 
er ontstaat een nieuw woord of een nieuwe uitdrukking

Slide 5 - Diapositive

voorbeelden van contaminaties
Het kost duur
het kost veel/ het is duur
Hij rookt als een ketting
hij rookt als een ketter/ hij is een kettingroker

Slide 6 - Diapositive

Verbeter wat fout is:
Ik heb gisteren de weektaak nagecheckt om te kijken of ik echt alles heb begrepen.

Slide 7 - Question ouverte

Verbeter de fout:
Volgens haar mening is de nieuwe film van David Attenborough ontzettend indrukwekkend.

Slide 8 - Question ouverte

verkeerde voorzetsels
veel werkwoorden en zelfstandige naamwoorden hebben een vast voorzetsel

in uitdrukkingen staan de voorzetsels ook vast

Slide 9 - Diapositive

in vergelijking ... vroeger
A
tot
B
met
C
van
D
ten opzichte van

Slide 10 - Quiz

de oorzaak ... dit probleem
A
met
B
voor
C
van
D
in

Slide 11 - Quiz

Hij refereert ... de geschiedenis van Suriname.
A
naar
B
met
C
met
D
aan

Slide 12 - Quiz

inconsequent gebruik van werkwoordstijden
Als je eenmaal een keuze hebt gemaakt voor de tegenwoordige of verleden tijd, houd je daaraan vast.
Ze lopen op straat en keken opeens vreemd op  ...

Slide 13 - Diapositive

De jongen was verdrietig en haalt aarzelend een zakdoek uit zijn tas.

Slide 14 - Question ouverte

incongruentie
onderwerp en persoonsvorm zijn niet hetzelfde in getal
In het beleidsplan heeft de directie ingrijpende maatregelen genomen die het bedrijf door de economische crisis moet loodsen.
moet=moeten

Slide 15 - Diapositive

oorzaken van congruentiefouten
1. het onderwerp is meervoud, maar er staan ook enkelvoudsvormen tussen het onderwerp en de persoonsvorm die ten onrechte als onderwerp worden aangezien

Slide 16 - Diapositive

voorbeeld
De berichten over de komst van een nieuw asielzoekerscentrum aan de rand van de gemeente, zorgde voor veel commotie.

Slide 17 - Diapositive

2. Het zinsdeel dat voorop staat, wordt ten onrechte voor het onderwerp aangezien

Slide 18 - Diapositive

voorbeeld
De deelnemers worden gevraagd een kleine bijdrage te geven.
de deelnemers= meewerkend voorwerp
iets wordt aan de deelnemers gevraagd

Slide 19 - Diapositive

3. Een woord dat grammaticaal gezien enkelvoud is (aantal, helft, massa) wordt voor een meervoudsvorm aangezien

Slide 20 - Diapositive

voorbeeld
Een aantal leerlingen werden geschorst.
een aantal=ev.        werd

Slide 21 - Diapositive

4. Een meervoudig onderwerp wordt voor een enkelvoudig onderwerp gezien.

Slide 22 - Diapositive

voorbeeld
De media bericht uitgebreid over de Amerikaanse presidentsverkiezingen.
media=mv.   berichten

Slide 23 - Diapositive

verbeter het woord:
De hoeveelheid graten in de verse kabeljauw van deze visboer zijn niet gering.

Slide 24 - Question ouverte

verbeter het woord:
Reizigers voor de trein naar Utrecht worden verzocht zich naar perron 4 te begeven.

Slide 25 - Question ouverte

verbeter het woord:
Twee derde van alle zestigplussers die op wintersport gaan, breken een been

Slide 26 - Question ouverte

vage woorden
gebruik woorden die herkenbare mensen of zaken aanduiden. Vage woorden maken een tekst saai.

Slide 27 - Diapositive

voorbeelden
Men/De kiezer in de VS was het regeringsbeleid zat.
De meeste mensen/driekwart van de vakantiegangers gaan/gaat dit jaar naar Frankrijk.
De hedendaagse jeugd/scholieren met een bijbaantje heeft/hebben best veel geld te besteden.

Slide 28 - Diapositive

verander de vage woorden:
Menigeen is van mening dat er meer geld naar ontwikkelingslanden moet gaan.

Slide 29 - Question ouverte

onnodige herhalingen
pleonasme: een deel van de betekenis van een woord wordt in een ander woord herhaald 
tautologie: een combinatie van woorden die hetzelfde betekenen

Slide 30 - Diapositive

pleonasme
grote reus
witte sneeuw
vooraf waarschuwen
naar het buitenland exporteren 

Slide 31 - Diapositive

tautologie
Zij is niet in staat te kunnen komen.
Ik ben gedwongen u dit te moeten mededelen.

Vaste verbindingen/stijlfiguren:
pais en vree
wis en waarachtig

Slide 32 - Diapositive

Kwaadwillige laster is in kleine dorpjes vaak een groot probleem dat niet gemakkelijk op te lossen is.

Wat is het pleonasme?
A
groot probleem
B
niet gemakkelijk
C
kwaadwillige laster
D
kleine dorpjes

Slide 33 - Quiz

De gevolgen van WOII zijn voor eeuwig en altijd in het collectieve geheugen van Europa gegrift.

Wat is de fout?
A
eeuwig en altijd
B
collectieve geheugen
C
niets
D
alles

Slide 34 - Quiz

Wat vind je lastig?
contaminaties, verkeerde voorzetsels, werkwoordstijden in een zin, incongruentie, vage woorden, onnodige herhalingen als een pleonasme en een tautologie?

Slide 35 - Question ouverte