Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
lichtstralen
een lichtstraal is altijd een rechte lijn.
Slide 1 - Diapositive
Randstralen
= Lichtstralen
Zichtlijnen
GEEN lichtstralen
Slide 2 - Diapositive
lichtstraal
teruggekaatste lichtstraal tekenen.
Slide 3 - Diapositive
Lichtstralen
Slide 4 - Diapositive
Lichtspectrum
Slide 5 - Diapositive
Verdiepend: lichtspectrum
Slide 6 - Diapositive
Is een rode tomaat altijd rood of een gele banaan altijd geel?
Voorwerpen kaatsen licht terug, maar alleen de eigen kleur. Daardoor zie je bijvoorbeeld de groene kleur van gras omdat alleen de groene kleur uit het lichtspectrum terugkaatst.
Slide 7 - Diapositive
Spiegelwet
Slide 8 - Diapositive
Spiegelwet
Slide 9 - Diapositive
Spiegelbeeld
Spiegelbeeld is een virtueel beeld (niet echt)
Voorwerpafstand = afstand van beeld tot spiegel
Beeldafstand = afstand van spiegelbeeld tot spiegel
Voorwerpafstand = beeldafstand
Slide 10 - Diapositive
Spiegelbeelden zien
Spiegelbeeld:
Virtueelbeeld wat achter de spiegel is niet echt.
Slide 11 - Diapositive
InfraRood en UltraViolet
Slide 12 - Diapositive
Positieve en negatieve lenzen
positieve: bolle lenzen --> werken convergerend
negatieve: holle lenzen --> werken divergerend
Slide 13 - Diapositive
Positieve lenzen:
Deze zijn in het midden het
dikst en hebben een vergrotende werking (bolle lenzen).
Slide 14 - Diapositive
Negatieve lenzen:
In midden dunst en hebben een verkleinende werking (holle lenzen).
Slide 15 - Diapositive
Lenzenformule
Met behulp van constructie kun je de beeldafstand, voorwerpafstand of brandspuntsafstand van een lens bepalen.
Slide 16 - Diapositive
Hoofdstuk 5 P3
De drie constructie lijnen kan je dus gebruiken om een beeld te maken
Slide 17 - Diapositive
Bijziend
Verziend
Holle lenzen
Bolle lenzen
Basisstof 3 - Ogen
Slide 18 - Diapositive
Accommoderen (scherp stellen)
Slide 19 - Diapositive
Bijziendheid
2
4
3
5
1
Slide 20 - Diapositive
Bijziendheid
1
Slide 21 - Diapositive
Verziendheid
2
1
Slide 22 - Diapositive
Verziendheid
2
4
3
5
1
Slide 23 - Diapositive
Wat gebeurt er met zichtbaar licht dat op een zwart gordijn valt?
A
Het wordt doorgelaten
B
Het wordt geabsorbeerd
C
Het wordt weerkaatst
Slide 24 - Quiz
Waaruit bestaat wit licht?
A
Geen enkele kleur.
B
Alle kleuren van de regenboog.
C
Wit licht bestaat niet
D
Dat kan verschillend zijn
Slide 25 - Quiz
De schaduw aan de linker en rechterkant noem je
A
Kernschaduw
B
Lichtschaduw
C
Halfschaduw
D
Randstralen
Slide 26 - Quiz
Wat houdt de spiegelwet in?
A
Hoek van inval = van de normaal af
B
Hoek van inval = naar de normaal toe
C
Hoek van reflectie = naar de normaal toe
D
Hoek van inval = hoek van terugkaatsing
Slide 27 - Quiz
Een spiegelbeeld is een virtueel beeld. Wat betekent ‘virtueel beeld’?
A
Het beeld bestaat alleen in de spiegel.
B
Het beeld is gelijk aan de werkelijkheid.
C
Het beeld is verkleind en staat op zijn kop.
D
Het beeld is zichtbaar op een scherm.
Slide 28 - Quiz
[53] Welke kleur heeft het filter bij B?
A
Wit filter
B
Zwart filter
C
Rood filter
D
Paars filter
Slide 29 - Quiz
wat gebeurt er met de kleuren licht die niet door een filter worden doorgelaten?
A
deze worden door het filter weerkaatst
B
deze worden door het filter geabsorbeerd
C
deze krijgen de zelfde kleur als het filter
Slide 30 - Quiz
Zwarte voorwerpen absorberen licht:
A
heel goed en blijven daardoor lang koel.
B
heel goed en worden daardoor snel warm.
C
heel slecht en blijven daardoor lang koel.
D
heel slecht en worden daardoor snel warm.
Slide 31 - Quiz
Welke 2 soorten licht van het spectrum kunnen we niet zien?
A
We kunnen alle soorten licht zien.
B
IR en UR
C
IR en UV
Slide 32 - Quiz
Welke straling voel je als warmte?
A
Infrarode straling
B
UV straling
C
UV + Infrarode straling
D
Zichtbaar licht
Slide 33 - Quiz
Wat is een Infrarood lamp?
A
Een lamp om bruine huid van te krijgen
B
Een lamp om warmte mee te geven
C
Een lamp om mee te spiegelen
D
Een lamp om zwart licht mee te schijnen
Slide 34 - Quiz
Zie de lenzen hiernaast.
A
Beiden zijn positief.
B
Beide zijn negatief.
C
A = positief en
B = negatief
D
A = negatief
B = positief
Slide 35 - Quiz
Welke lenzen zijn positieve lenzen? Er zijn meer antwoorden mogelijk.
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 36 - Quiz
Om bij een bolle lens het beeld te construeren, moet je eerst de lichtstraal tekenen die door ....... van de lens gaat.
A
de bovenkant
B
de onderkant
C
het brandpunt
D
het midden.
Slide 37 - Quiz
Stappenplan en randvoorwaarden om beeld te construeren bij positieve lenzen.
Slide 38 - Question ouverte
Stappenplan en randvoorwaarden voor het construeren van virtueel beeld.
Slide 39 - Question ouverte
Verziend en bijziend
A
Verziend: ver onscherp en dichtbij onscherp
B
Bijziend: veraf scherp en dichtbij onscherp
C
Verziend: veraf onscherp en dichtbij scherp
D
Bijziend: veraf onscherp en dichtbij scherp
Slide 40 - Quiz
Een oogafwijking kan hersteld worden mbv bril of lenzen Welk oog (1 of 3) hoort bij iemand die moeite heeft met lezen? Is deze persoon dan verziend of bijziend? En met welke bril (A of B) kan zij toch weer goed lezen?