Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Hoofdstuk 7
Soorten en relaties
Slide 1 - Diapositive
7.1
Biotische en abiotische factoren
Tolerantie
Wetenschappelijke naamgeving
Ordening
Slide 2 - Diapositive
Biotische en abiotische factoren
Slide 3 - Diapositive
Tolerantiegebied- en grens
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Ordening en naamgeving
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Het wisselen van de vacht geeft de haas een evolutionair voordeel ten opzichte van prooidieren die het hele jaar dezelfde vachtkleur hebben. Bij het ontstaan van deze eigenschap heeft natuurlijke selectie een rol gespeeld.
Noteer een biotische factor die voordeel oplevert ten gunste van een witte vachtkleur in de winter.
Noteer een abiotische factor die de oplevert ten gunste van een witte vachtkleur in de winter.
Abiotisch: (de aanwezigheid van) sneeuw
Bron 13: Toch het haasje door klimaatverandering? (2)
Door klimaatverandering worden de winterperioden anders. De verwachting is dat de perioden met sneeuw korter worden. Natuurbeheerders vroegen zich af of de populatie Amerikaanse hazen zich kan aanpassen aan de veranderende leefomstandigheden. Ze bestudeerden gedurende drie winters elke week de kleur van de vacht van de hazen en noteerden of er sneeuw in het leefgebied lag.
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
De beheerders vrezen dat er door veranderende winters meer sprake zal zijn van camouflage-mismatch. Met camouflage-mismatch wordt bedoeld dat de kleur van de vacht niet is aangepast aan de omgeving.
Twee beweringen zijn:
1 In elk van de drie onderzochte winters komt camouflage mismatch voor.
2 De eerste sneeuwval is de bepalende factor om van vachtkleur te wisselen.
Welke conclusie wordt ondersteund door de diagrammen?
( antwoord zo invullen op volgende slite)
Slide 10 - Diapositive
Welke conclusie wordt ondersteund door de diagrammen?
A
geen van beide
B
Alleen 1
C
Alleen 2
D
Zowel 1 als 2
Slide 11 - Quiz
7.2
Populatiegrootte- en dichtheid
Draagkracht
Plagen en exoten
Monocultuur
Slide 12 - Diapositive
Populatie
Alle organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied
Populatiegrootte
Populatiedichtheid
Draagkracht
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
exoten en plagen
Exoten worden ook wel 'uitheemse soorten' genoemd.
Het zijn dieren en planten die als gevolg van menselijk handelen
in een nieuw leefgebied terecht zijn gekomen waar ze oorspronkelijk niet
thuis horen.
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Vidéo
Monocultuur
Grote akker met 1 soort gewas
Makkelijk zaaien en oogsten
Chemische bestrijding
Bemesting
Ecologische of biologische landbouw
Klonen (ongeslachtelijke voortplanting)
Weefselkweek
Slide 18 - Diapositive
a. wat is een monocultuur? b. Noem drie nadelen van een monocultuur.
Slide 19 - Question ouverte
Klonen en weefselkweek
Slide 20 - Diapositive
Bron 23: Kaspische slijkgarnaal
De Kaspische slijkgarnaal (Chelicorophium curvispinum) is een vlokreeftsoort die in Nederland oorspronkelijk niet voorkwam. De soort kon Nederland onder meer bereiken door de aanleg van het Main-Donaukanaal dat de Rijn en Donau met elkaar verbindt.
Met welke term omschrijven biologen soorten die in een andere, vreemde leefomgeving zijn terechtkomen?
A concurrenten
B exoten
C parasieten
D predatoren
antwoord: exoten
Slide 21 - Diapositive
Bron 24: Kaspische slijkgarnaal
De Kaspische slijkgarnaal leeft op harde ondergronden zoals stenen langs de oevers van de Rijn en Maas. Hier bouwt de slijkgarnaal van slib uit het water modderige kokertjes waarin hij zich kan beschermen tegen vijanden. Hij voedt zich met algen uit het water. De Kaspische slijkgarnaal heeft de inheemse slijkgarnaal (Corophium lacustre) verdrongen
Slide 22 - Diapositive
Geef een mogelijke oorzaak voor het feit dat de Kaspische slijkgarnaal de inheemse slijkgarnaal verdrongen heeft.
Slide 23 - Question ouverte
7.3
Symbiose
Slide 24 - Diapositive
Symbiose
Mutualisme: +/+ bv bladluis en mier
Parasitisme: +/- bv teek op hond
Commensalisme: +/0. bv varen op boom
Slide 25 - Diapositive
De ene soort voordeel
de ander nadeel
beide soorten voordeel
de ene soort voordeel de ander geen voor- of nadeel
mutualisme
commensalisme
parasitisme
Slide 26 - Question de remorquage
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 27 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 28 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 29 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 30 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 31 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 32 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 33 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 34 - Quiz
7.4
Mimicry
Voedselrelaties
Slide 35 - Diapositive
Mimicry = nabootsen van organismen
Camouflage = eruit zien als je omgeving
habitat = een leefomgeving met sprecifieke biotische en abiotische factoren
epifytisme = de ene soort plant leeft op een andere soort plant.
predator-prooi relaties in het meest ideale geval houden predator en prooipopulaties elkaar in een dynamisch evenwicht.
Slide 36 - Diapositive
Slide 37 - Diapositive
7.5
Voedselketen en voedselweb
Herbivoor, omnivoor, carnivoor
Heterotroof en autotroof
Producent en consument
Slide 38 - Diapositive
Slide 39 - Diapositive
Omnivoren = alleseters
carnivoren = vleeseters
herbivoren = planteneters
producenten = planten maken zelf voedsel
concumenten = organismen die zich voeden met andere organismen.
Slide 40 - Diapositive
Slide 41 - Vidéo
Slide 42 - Diapositive
Slide 43 - Diapositive
A
Consumenten 1ste orde
B
Consumenten 2de orde
C
Reducenten
D
Consumenten 1ste en 2de orde
Slide 44 - Quiz
Bron 25: Vuursalamanders
Onze meest spectaculaire salamander, de vuursalamander, verkeert in nood en dreigt de eerste amfibie te worden die deze eeuw in Nederland uitsterft.
De vuursalamander (Salamandra salamandra) is in Nederland de enig voorkomende landsalamander. Vuursalamanders leven in de vochtige loofbossen met bronbeekjes van Zuid-Limburg. Het voedsel van de volwassen vuursalamander bestaat vooral uit wormen en naaktslakken. Ook sommige geleedpotigen staan op het menu, vooral de wat tragere dieren zoals miljoenpoten, pissebedden en rupsen. De larven van de vuursalamander leven hoofdzakelijk van kleine algen-etende watervlooien. Er is niet veel bekend over natuurlijke vijanden van de volwassen vuursalamander. Oudere exemplaren zijn waarschijnlijk te giftig om door andere dieren gegeten te worden. Jongere exemplaren zijn nog niet zo giftig en vormen een prooi voor loopkevers. De larven van de vuursalamander worden gegeten door de beekforel, libellenlarven, waterkevers en de waterspitsmuis.
Slide 45 - Diapositive
In de bovenstaande tekst wordt een voedselweb beschreven.
Teken een voedselketen waarvan de larven van de vuursalamander deel uitmaken, bestaande uit vier organismen uit het hierboven genoemde voedselweb.
Geef met de pijlen de juiste richting van de energiestroom aan.
Slide 46 - Diapositive
maak een foto van je voedselketen en lever die hier in.
Slide 47 - Question ouverte
Slide 48 - Diapositive
Bron 26: Op jacht naar spinrag
Zijde is een geliefd product, maar een draad van de zijderups is niet erg stevig. De draad van de gouden zijdespin is veel sterker, elastischer en buigzamer dan die van de zijderups. De productie van zijde met de eigenschappen van spindraad is al lange tijd een belangrijk onderzoeksdoel van de materiaalkunde.
De gouden zijdespin (Nephila clavipes, afbeelding 1) heeft een territorium en eet insecten. Ze zijn daardoor lastig te kweken, maar ze maken wél een superieure draad. Er zijn pogingen gedaan om spindraad kunstmatig na te maken, maar dat bleek veel lastiger dan gedacht. Wie dat, na genetische modificatie, eigenlijk wel zou moeten kunnen, is de zijderups (de larve van de zijdevlinder, Bombix mori, afbeelding 2). Die is gemakkelijk te houden en kan met honderden soortgenoten vreedzaam samenleven op een klein stukje boom. Ze eten blaadjes van de witte moerbeiboom (Morus alba).
Slide 49 - Diapositive
De zijderups en de gouden zijdespin nemen in voedselketens een andere plaats in. Hoe kunnen we deze plaats het best omschrijven? zijderups gouden zijdespin A consument eerste orde consument eerste en tweede orde B consument eerste orde consument tweede en hogere orde C producent consument eerste en tweede orde D producent consument tweede en hogere orde
A
zijderups = c1
zijdespin = c2
B
zijderups = c1 en c2
zijdespin = c2 en hoger
C
zijderups = producent, consument
zijdespin = eerste en tweede orde
D
zijderups = producent, consument
zijdespin = tweede en hogere orde